Begrippen H1 Flashcards
BRIC’s-landen
Afkorting voor landen die na 2000 een snelle economische groei doormaken: Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika (South-Africa).
Lagelonenlanden
Landen in de (semi)periferie die een veel lager loonniveau kennen dan de rijke landen. Zij vormen daardoor een aantrekkelijke vestigingsplaats voor arbeidsintensieve bedrijven.
Productieketen
De schakels waaruit het productieproces van goederen bestaat, van grondstof tot eindproduct.
Just in time
Principe dat goederen precies op tijd worden aangeleverd. Voorraadvorming en dure opslag van goederen worden hierdoor beperkt.
WTO
(World Trade Organization, Wereldhandelsorganisatie)
Internationale organisatie die pleit voor vrijhandel.
Globalisering
Proces waarbij gebieden op aarde op tal van terreinen (economisch, cultureel, sociaal en politiek) steeds meer met elkaar verbonden raken.
Globaal shift
De verschuiving op aarde van het economisch kerngebied. Vaak verstaat men hieronder de verschuiving van de randen van de Noordelijke Atlantische Oceaan naar de randen van de Stille Oceaan.
Multipolaire wereldeconomie
Een economie waarbij op meerdere plaatsen in de wereld belangrijke economische kerngebieden zijn. Dit systeem vervangt het wereldsysteem van centrum-semiperiferie-periferie.
Handelskolonialisme
Fase (1500-1800) van vestiging van Europese handelsmaatschappijen in de nieuw ontdekte gebieden van Afrika, Amerika en Azië, met het doel handel te drijven.
Industrieel kolonialisme
Fase (1800-1950) waarin Europese moederlanden koloniën stichtten die ze zelf bestuurden, met als doel de aanvoer van grondstoffen veilig te stellen en een afzetmarkt voor hun industriële eindproducten te vormen.
Dekolonisatie
Periode (1945-1975) waarin de vroegere koloniën onafhankelijk worden.
Koude Oorlog
Periode (1945-1989) waarin de tweede wereldmachten Verenigde Staten en Sovjet-Unie vijandig tegenover elkaar stonden.
Vrijemarkteconomie
Economisch systeem waarbij de productie in handen is van particuliere ondernemers.
Vrijhandel
Handel waarbij de grenzen tussen handelsgebieden zo veel mogelijk worden weggenomen.
Protectionisme
De bescherming van de binnenlandse markt en bedrijven tegen buitenlandse concurrentie.
Importheffingen
Belasting op ingevoerde goederen, bedoeld om de binnenlandse markt te beschermen tegen het buitenland.
Liberalisering
Het door de overheid opheffen van belemmeringen voor een vrijemarkteconomie en (buitenlandse) concurrentie.
Politieke systeem
De wijze waarop een land wordt bestuurd.
Gini-coëfficiënt
Een maat om sociale ongelijkheid te meten. De coëfficiënt loopt van 0 (volledige gelijkheid) tot 1 (volledige ongelijkheid).
Exploitatiekolonie
Kolonie die door het moederland wordt gebruikt wordt als wingewest. Ontwikkeling van de kolonie komt op de tweede plaats.
Vestigingskolonie
Gebied waar kolonisten zich blijvend vestigen en dat ze vaak opbouwen naar voorbeeld van het moederland.
Importvervangende industrialisatie
Het vervangen van importgoederen door eigen productie.
Triade
De drie belangrijkste handelsblokken in de wereld: Noord-Amerika, de Europese Unie en Oost-Azië (China en Japan).
Exportgerichte industrialisatie
Industrialiseren door goederen te produceren voor de export.