begrippen (derde week) Flashcards
toeval
Gebeurtenis waarvoor geen oorzaak te vinden is.
aanleiding
Die ene gebeurtenis die ervoor zorgt dat er iets gebeurt.
bewijs
datgene waarmee iets met zekerheid aangetoond wordt
het argument < argumenteren
Motief of reden waarmee je iets aantoont.
het feit
Iets waarvan de waarheid vaststaat.
de hypothese
Veronderstelling die (nog) niet bewezen is.
de mening
Overtuiging of opvatting.
ruimte
De plaats waar zich iets afspeelt.
continentaal < continent (vasteland, werelddeel)
Verwijst naar het vasteland.
de historische ruimte
De plaats waar iets zich afspeelde.
lokaal
Verwijst naar één plaats, stad of dorp.
regionaal < regio (=streek)
Op een grotere schaal dan lokaal.
stedelijk < stad
Groter dan een dorp.
platteland
Landelijk gebied met beperkte bevolkingsdichtheid.
ruraal <-> stedelijk
Behorend tot het platteland, tegenover gesteld van stedelijk.