Begrippen Flashcards

1
Q

Symptoom

A

stukje van gedrag of uiting, kenmerk. Verschijnsel. Specifieke symptomen en algemene symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Syndroom

A

een groep psychopathologische symptomen die vaak gezamenlijk voorkomen. Verzameling van specifieke symptomen die iets willen aanduiden wat met enige regelmaat voorkomt. Je praat alleen over een syndroom wanneer de oorzaak en beloop niet bekend is. Schizofrenie is een syndroom, bijna alle psychiatrische aandoeningen zijn syndromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ziekte

A

oorzaak en beloop is bekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Classificatie

A

Een verzameling van indelingen in syndromen die op basis van overeenkomst, consensus, vastgesteld is (DSM). Die is beschrijvend en niet oorzakelijk. Gaat voor eenduidigheid, helderheid en meetbaarheid. Is door verschillende mensen te interpreteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diagnose

A

een verhaal waarin je weergeeft wat er problematisch aan de hand is met een cliënt. Breder dan een classificatie. Classificatie is/ kan een onderdeel van de diagnose zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prevalentie

A

Hoe vaak komt het voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Puntprevalentie

A

is hoeveel mensen hebben het nu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar staan de 3 p’s voor?

A
  • pathologisch (afwijkend),
  • pervasief (op meerdere gebieden)
  • persistent (langdurig).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de definitie van gezondheid?

A

gezondheid is het vermogen zich aan te passen en eigen regie te voeren, in het licht van sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent positieve gezondheid?

A
  • Het gaat niet om gebreken maar om wat je wél kunt.
  • Wat heb jij nodig om je aan de gegeven uitdagingen aan te passen en leven op de door jou gewenste manier te leven?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de 6 pijlers van positieve gezondheid?

A
  1. Lichaamsfuncties
  2. Mentaal welbevinden (psychische functies)
  3. Zingeving ( de spirituele en existentiele dimensie)
  4. Kwaliteit van leven
  5. Meedoen (sociaal- maatschappelijke participatie): sociale en communicatieve vaardighe-den, sociale contacten, betekenisvolle relaties
  6. Dagelijks functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kenmerkt een goed diagnostisch proces?

A
  • Diagnose
  • Classificatie
  • indicatie (wat ga je doen, strategie)
  • interventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verhoudt een psychiatrische classificatie zich tot een indicatie voor een behandeling?

A
  • Zorgverzekeraar wil een classificatie
  • vanuit daar komt indicatie tot behandelaanbod/ interventies
  • niet persoonlijk maar algemeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent stigma?

A

een krachtig negatief stempel dat aan mensen wordt opgelegd op grond van gemeenschappelijke afwijkende kenmerken of gedragingen die angst of afkeer oproepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is zelfstigma?

A

verinnerlijkt stigma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Destigmatisering

A

verminderen van ongelijke behandeling en bewerkstelligen van meer inclusie en van herstelondersteunende zorg.

17
Q

Wat is persoonlijkheid?

A

heeft betrekking op de kenmerkende individuele verschillen tussen mensen in de manier waarop ze denken, zich voelen en zich gedragen. Deze individuele verschillen zijn vrij stabiel en deels genetisch bepaald en openbaren zich in verschillende situaties.
Met name de unieke ervaringen die ieder individu opdoet in contact met anderen (school, sportclub) vormen de persoonlijkheid.

18
Q

trauma en geheugen:

A

Waarnemen en geheugen zijn cognitieve functies die voor een belangrijk deel het ontstaan en in stand houden van de psychische problematiek kunnen verklaren. Niet de gebeurtenissen hebben emotionele, cognitieve of gedragsmatige gevolgen, maar de overtuigingen, ideeën en houdingen die iemand erop nahoudt.

19
Q

Noem verschillende afweermechanismen?

A
  • Verdringing
  • Isoleren van gevoel
  • Ongedaan maken
  • Vermijding
  • Rationaliseren
20
Q

Welke afweermechanismen zijn moeilijk te veranderen zijn? al vroeg ontstaan.

A
  • Ontkenning
  • Splitsen: uitzonderlijk goed of uitzonderlijk slecht
  • Projectie: nauwelijks kunnen reflecteren op jezelf en toeschrijven aan de ander.
  • Dissonantie= als iemand zich heeft gedragen op een manier die niet strookt met zijn opvattingen en terugdraaien van gedrag niet mogelijk is. Eigen opvattingen gaan aanpassen bij de vertoonde gedragingen om ongemakkelijk gevoel te reduceren. (loverboyproblematiek bijv).
21
Q

Noem verschillende coping strategieën?

A
  • Actief aanpakken vs. Vermijden en afwachten
  • Sociale steun zoeken vs. Passief reageren, terugtrekken
  • Expressief emotioneel reageren, kan doorslaan in agressie
  • Afleiding zoeken: kan zowel een helpende strategie zijn als een vermijdende
  • Optimisme.
22
Q

Wat is de kern van psychiatrische problemen?

A

emotionele ontregeling

23
Q

Wat is belangrijk binnen herstel?

A

Door herstel van de verbinding, empathie of sociale erkenning kan schaamte verdwijnen.

24
Q

Belangrijke aandachtspunten bij contextuele hulpverlening:

grenzen van contextueel hulpverlener

A
  • hou er rekening mee dat stoornissen vaak lastig vast te stellen zijn
  • maak onderscheid tussen ziekte, groei, herstel en steunmodel
  • als er een diagnose te stellen is waarbij iemand niet goed kan functioneren in dagelijks leven en nog niet uitvoerig behandeld is, is er sprake van het ziektemodel.
  • laat typische ziektemodel aan BIG over of werk onder supervisie
25
Q

Belangrijke aandachtspunten contextuele hulpverlening:

A
  • wees alert op negatieve effecten van hulp
  • afhankelijkheid
  • goed bedoelde aansporingen die gefrustreerd worden waardoor je samen uitgeput raakt (depressie)
  • ben je bewust van wat openleggend, toedekkend en herstelgericht werken is