Baustelle 2 Flashcards

1
Q

de (1e nv - mannelijk)

A

der

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de (1e nv - vrouwelijk)

A

die

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het (1e nv - onzijdig)

A

das

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de (1e nv - meervoud)

A

die

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de (3e nv - mannelijk)

A

dem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de (3e nv - vrouwelijk)

A

der

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het (3e nv - onzijdig)

A

dem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de (3e nv - meervoud)

A

den + n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de (4e nv - mannelijk)

A

den

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de (4e nv - vrouwelijk)

A

die

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het (4e nv - onzijdig)

A

das

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de (4e nv - meervoud)

A

die

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een (1e nv - mannelijk)

A

ein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een (1e nv - vrouwelijk)

A

eine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een (1e nv - onzijdig)

A

ein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geen (1e nv - meervoud)

A

keine

17
Q

een (3e nv - mannelijk)

A

einem

18
Q

een (3e nv - vrouwelijk)

A

einer

19
Q

een (3e nv - onzijdig)

A

einem

20
Q

geen (3e nv - meervoud)

A

keinen + n

21
Q

een (4e nv - mannelijk)

A

einen

22
Q

een (4e nv - vrouwelijk)

A

eine

23
Q

een (4e nv - onzijdig)

A

ein

24
Q

geen (4e nv - meervoud)

A

keine

25
Q

Ik geef de leraar het schrift

A

Ich gebe dem Lehrer das Heft

26
Q

De ober schenkt de gasten de glazen vol

A

Der Kellner schenkt den Gästen die Gläser voll (3e nv + meervoud = +n bij znw)

27
Q

Wij sturen onze partnerklas een brief

A

Wir senden unserer Partnerklasse einen Brief

28
Q

De moeder geeft de baby de fles

A

Die Mutter gibt dem Baby die Flasche

29
Q

Koop je voor je vriendin geen ijs?

A

Kaufst du deiner Freundin kein Eis?

30
Q

Ik dank u hartelijk

A

Ich danke ihnen herzlich (danken = 3e nv)

31
Q

Ik dank de taxichauffeur voor de snelle rit

A

Ich danke dem Taxifahrer für die schnelle Fahrt (danken = 3e nv)

32
Q

Ze vraagt u - mee te komen

A

Sie bitten ihn, mitzukommen (bitten = 4e nv)

33
Q

UNICEF vraagt de scholen voor ondersteuning

A

UNICEF bittet die Schulen um Unterstützung (bitten = 4e nv)

34
Q

Hij vraagt zijn leraar iets

A

Er fragt den Lehrer etwas (fragen = 4e nv)

35
Q

Hans vraagt de moeder iets

A

Has fragt die Mutter etwas (fragen = 4e nv)