Baustelle 1 Flashcards
1
Q
ik moet (gedwongen / noodzakelijk)
A
ich muss
2
Q
jij moet (gedwongen / noodzakelijk)
A
du musst
3
Q
hij/zij/het moet (gedwongen / noodzakelijk)
A
er/sie/es muss
4
Q
wij moeten (gedwongen / noodzakelijk)
A
müssen
5
Q
jullie moeten (gedwongen / noodzakelijk)
A
müsst
6
Q
zij moeten (gedwongen / noodzakelijk)
A
müssen
7
Q
U moet (gedwongen / noodzakelijk)
A
müssen
8
Q
ik moet (willen / advies)
A
ich soll
9
Q
jij moet (willen / advies)
A
du sollst
10
Q
hij/zij/het moet (willen / advies)
A
er/sie/es soll
11
Q
wij moeten (willen / advies)
A
wir sollen
12
Q
jullie moeten (willen / advies)
A
ihr sollt
13
Q
zij moeten (willen / advies)
A
sie sollen
14
Q
U moet (willen / advies)
A
Sie sollen
15
Q
ik houd van
A
ich mag