AOP 5 Flashcards

1
Q

Leiderschap

A

Het vermogen om een groep te beinvloeden, zodat die zich inzet voor een visie of serie doelstellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Management

A

Zorgen voor orde en samenhang, door het genereren van formele plannen, het ontwerpen van organsatiestructuur en de voortgang van de plannen te bewaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Invloeden op leiderschap

A

Karaktereigenschappen
Theorieën over gedrag
Contigentietheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gemeenschappelijke eigenschappen van leiders

A
Ambitie en energie 
Verlangen om leiding te geven 
Oprechtheid en integriteit 
Zelfvertrouwen 
Intelligentie 
Zelfkennis 
Werkgerelateerde kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De belangrijkste Big Five eigenschappen voor leiders

A

Extraversie (!)
Concentiousness (plichtsgetrouwheid)
Openness to experience

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ohio State University onderzoek

A

Dimensies van leidersgedrag zijn:
Consideratie (vertrouwen en respect) –> mensgericht
Structuur (planning en informatie) –> taakgericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Managerial Grid (Michigan)

A
Country Club 
Improverished 
Middle of the road 
Team 
Produce or Perish
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Contigentietheorie (Fiedler model)

A

De wijze waarop de leider met zijn werknemers omgaat moet aansluiten op de hoeveelheid invloed die de situatie hem geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschillen in leiderschap worden volgens het model van Fiedler bepaald door

A

Leider-groepslid relaties
Taakstructuur
Positiemacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Situationeel leiderschap

A

Vier stijlen van leiderschap bij verschillende ontwikkelingsniveaus:

  1. Instrueren (opdrachtgeven, controleren)
  2. Overtuigen (begeleiden, coachen)
  3. Participeren (mee laten denken)
  4. Delegeren (medewerkers bepalen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leader Member Exchange (LMX)

A

Leiders maken onwillekeurig onderscheid tussen volgelingen, vertrouwelingen krijgen betere beoordelingen en zijn tevredener

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Charismatisch leiderschap (eigentijds)

A

Brengt visie en verduidelijking
Neemt persoonlijk risico
Gevoelig voor behoefte van volgelingen
Vertoont onconventioneel gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Transactioneel leiderschap (eigentijds)

A

Motiveren volgelingen door rol en taakvereisten te verduidelijken (wisselwerking)
Laisser faire
Management by exception
Prestatiebeloning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Transfomationeel leiderschap (eigentijds)

A
Inspireren an volgelingen om eigenbelang te overstijgen en succes van de organisatie boven alles te stellen 
Geindividualiseerde consideratie 
Intellectuele stimulans 
Inspirerende motivatie 
Geidealiseerde invloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Authentiek leiderschap

A

Weten wie ze zijn, waar ze in geloven en waarde aan hechten en handelen daar oprecht en open in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Macht

A
Het vermogen van A om B zo te beinvloeden dat B iets doet wat hij anders niet zou doen 
Is potentieel (hoeft niet geactiveerd te worden)
Er is afhankelijkheid nodig
17
Q

Machtsbronnen

A
Formeel (gebaseerd op positie) 
- Afgedwongen (angst)
- Beloning 
- Legitiem (hierarchie) 
Persoonlijk (komt voort uit kenmerken)
- Expertise (deskundigheid)
- Referentie (identificeren)
18
Q

Machtstactieken (macht uitvoeren obv)

A

Legitimiteit (bevoegdheid of beleid)
Rationele overreding (argumenten, feiten)
Inspirerend appel (emotioneel op waarden)
Consultatie (anderen betrekken)
Ruil (voordelen of gunsten bieden)
Persoonlijk appel (vriendschap of loyaliteit)
Innemendheid (vleien)
Druk (dreigen)
Coalities (hulp van anderen)

19
Q

Politiek gedrag

A

Activiteiten die niet vereist zijn voor iemands officiele rol binnen de organisatie maar die de verdeling van voor en nadelen binnen de organisatie proberen te beinvloeden