Anethesiologie week 1 Flashcards

narcose en spierverslapping

1
Q

uit welke onderdelen bestaat de luchtweg?

A

o Naso/orofarynx
o Laryngofarynx (hypofarynx)
o Larynx
o Trachea (12-15 cm volwassen, 4 cm baby)
o Bronchien / bronchiolen
o Alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor gebruik je LEMON?

A

Om een inschatting te maken van de luchtweg?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvoor staat de L in LEMON?

A

Let op de buitenkant: tong, tanden, korte nek. Je kijkt eigenlijk of er iets in de weg gaat zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor staat de E in LEMON?

A

Evalueer de 3-3-2- (vingers) regel:
o Mondopening
o Mandibulaire ruimte
o Afstand larynx-tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvoor staat de M in LEMON?

A

Mallampati-score. Hiermee schat je in hoe moeilijk het gaat zijn om iemand te intuberen.
- I: zachte palatum volledig zichtbaar
- II: uvula volledig zichbaar
- III: alleen begin uvula zichtbaar
- IV: zachte palatum helemaal niet zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarvoor staat de O in LEMON?

A

obstructie: hete-aardappelspraak, slikprobleem, stridor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarvoor staat de N in LEMON?

A

Nekmobiliteit. Bij obesitas, bestraling, M. Bechterew, RA is de nekmobiliteit verminderd. Mensen met deze ziektes zijn erg stijf, wat voor problemen zorgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van een bedreigde luchtweg?

A
  • Oedeem allergie noten/wespensteek
  • Quinke’s oedeem C1 esterase remmer deficiëntie
  • Tumor
  • Corpus aliënum
  • Bloed / slijm / pus
  • Maaginhoud: probleem bij mensen met een gastric bypass, obesitas en ileus
  • Comateus ongeacht oorzaak GCS<8
  • Anatomische afwijking (trauma)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer heeft iemand een vrije luchtweg?

A
  • Geen bijgeluiden
  • Geen gebruik hulpademhalingsspieren
  • Symmetrische adembewegingen
  • Rustige ademfrequentie
  • Goede oxygenatie
  • Geen angst
  • Geen andere tekenen van ‘distress’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 6 kenmerken van partiële obstructie

A
  • hoorbare ademhaling
  • snurken
  • stridor
  • heesheid
  • ‘work of breathing’
  • angst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 6 kenmerken van volledige obstructie

A
  • geen geluid
  • wel ademexcursies
  • gebruik hulpademhalingsspieren
  • intrekkingen intercostaal
  • angst
  • leidt tot hypoxemie, bradycardie en asystolie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 4 manieren om de luchtweg vrij te maken met een manoeuvre

A
  1. openen mond
  2. Head Tilt & Chin Lift
  3. Jaw Thrust
  4. Triple airway manoeuvre: hoofd en nek kantelen, jaw thrust en mond openen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 3 hulpmiddelen om de luchtweg vrij te maken

A
  • Zuig yankauer
  • Nasalpharyngeal airway nasale mayo (kan bij wakkere patiënt)
  • Oralpharyngeal airway Mayo / Guedel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de contra-indicaties van een nasale airway?

A

o stollingsafwijkingen: neusbloedingen
o Schedelletsel, orbita #
o neus #

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is saturatie of CO2 een betere indicatie om te kijken of lucht goed langs de longen verplaatst?

A

CO2, want de saturatie daalt pas heel laat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de nadelen van een larynxmasker?

A
  • Enkel bruikbaar bij diep gesedeerde patiënt
  • Aspiratierisico
  • Zenuwletsel door cuff
  • Contra-indicaties: COPD, volle maag, oropharyngeal trauma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de Cormack Lehane-schaal?

A

De Cormack-Lehane (CL) classificatie wordt vaak gebruikt om laryngeale weergave bij directe laryngoscopie te beschrijven.
- Graad I: je ziet de volledige stembanden
- Graad II: je ziet een stukje van de stembanden
- Graad III: je ziet de stembanden zo goed als niet
- Graad IV: je ziet ook geen epiglottis. Je intubeert blind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 3 hulpmiddelen voor intubatie

A
  • Stylet
  • Frova Catheter/ gum elastic bougie
  • Videolaryngoscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 3 soorten medicijnen geef je bij de inductie?

A

1) Pijnstiller
2) hypnoticum
3) spierverslapper
4) onderhouds anestheticum + hemodynamische ondersteuning`

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke luchtwegtechnieken zitten in de vortex?

A

3 lifelines: masker-ballon beademing, supraglottische luchtweg, endotracheale intubatie
de 4e methode is een chirurgische luchtweg (FONA). Deze techniek kan door middel van een cricothyroïdotomie; of een tracheotomie (tussen de kraakbeenringen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welke 5 manieren kan je het luchtwegmanagement optimaliseren?

A
  1. Manipulation: alle handelingen die veranderingen aanbrengen aan de positie van het hoofd, de nek, de larynx en aan het materiaal
  2. Adjuncts: alle materialen die de luchtweg ondersteunen (bijv. mayo tube, een gum elastic bougie).
  3. Size/type: alle aan de patiënt aangepaste luchtwegmaterialen (bijv. tube maat, maskeromvang).
  4. Suction/O2 flow: alle ondersteunende middelen ter optimalisatie van zicht op stembanden en flow (zuiger voor slijm of bloed, O2 flow bij ballonmasker).
  5. Muscle tone: verslapping is een cruciaal onderdeel voor luchtwegmanagement. Om een best effort te kunnen voltooien, dient altijd volledige verslapping plaats te hebben gevonden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn indicaties voor een niet-invasieve beademing (optiflow)?

A

o (Milde) oxygenatie problemen
o Hypercapnische problemen
o Coöperatieve patiënt!
o Problemen met specifiek PEEP behoefte
Voorbeelden: Astma cardiale, atelectase, hypoventilatie/slaap apnoe, postextubatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Belangrijkste ontwikkeling in geschiedenis van anesthesie?

A

1846: ether anesthesie demonstratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het doel van preoperatief onderzoek?

A
  • Gezondheidstoestand van patiënt
  • Risico - inschatting t.a.v. de ingreep
  • Optimalisatie / voorbereiding patiënt: bloedverdunners op tijd stoppen, etc.
  • Anesthesiologisch beleid
  • Informed Consent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke typen anesthesie heb je?

A
  • Algehele anesthesie
  • Sedatie: patiënt blijft zelfstandig ademen, dus hoef je geen spierverslappers te geven zoals je dat wel doet bij algehele anesthesie.
  • Locoregionaal: spinaal en epiduraal
  • Lokale anesthesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de ASA classificatie?

A

De ASA-classificatie is een systeem dat wordt gebruikt om de gezondheidstoestand van een patiënt voorafgaand aan een operatie in te schatten. Het helpt bij het bepalen van het risico op complicaties tijdens een chirurgische ingreep.
I: een gezonde patiënt
II: Patiënt met een lichte systemische aandoening die goed onder controle is, zonder functionele beperking, zoals lichte hypertensie, goed gecontroleerde diabetes, lichte obesitas, of roken zonder longproblemen.
III: Patiënt met een ernstige systemische aandoening. Een ziekte die functionele beperkingen veroorzaakt, maar niet levensbedreigend is, zoals slecht gecontroleerde diabetes of hypertensie, COPD, ernstige obesitas
IV: Patiënt met een ernstige systemische aandoening die een constante bedreiging vormt voor het leven, zoals een recent hartinfarct, ernstige long- of hartproblemen, ernstig nierfalen.
V: patiënt overleeft niet zonder operatie
VI: patiënt die hersendood is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De Revised Cardiac Risk Index is een klinisch hulpmiddel dat wordt gebruikt om het risico op ernstige hartcomplicaties bij niet-cardiale operaties in te schatten. Welke 6 onderdelen zitten in deze index?

A
  • Hoogrisico chirurgie
  • Ischemische hartziekte
  • Hartfalen
  • TIA/CVA
  • Nierfunctiestoornis
  • insuline afhankelijke DM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Met welke waarde kan je inspanningstolerantie aangeven?

A

de MET waarde, waarbij 3,5 ml O2/kg/min gelijk staat aan 1 MET.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het enige technisch zinvolle onderzoek om het risico op Postoperatieve pulmonale complicaties te schatten? En bij wie/wanneer is dit onderzoek nuttig?

A

Longfunctie/Spirometrie: FEV1/FVC < 70%, DLCO < 60% ↑risico
Dit kan je doen bij:
1. Nicotine abusus (actief of >12 packyears)
2. Pulmonale klachten zonder diagnose (astma/COPD)
3. Astma/COPD en instabiele klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 3 verbeteringen zie je als patiënt 8 weken voor de operatie stopt met roken?

A

o Minder aanwezig COHb
o Verbeterde weefseloxygenatie, wondgenezing beter
o Risico pulmonale complicaties daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is OSAS?

A

Obstructief Slaap Apneu syndroom: Herhaaldelijk saturatiedalingen als gevolg van collaps van de hogere luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke onderdelen staan er in de STOP-BANG (Deze vragenlijst bepaalt het risico op het hebben van slaapapneu)?

A

Snoring
Tired
Observed (by surrounding)
Pressure (hypertensive)
BMI
Age
Neck
Gender (man)

1-2: laag risico, 3-4: gemiddeld risico, 5-8: hoog risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de regels van et pre-operatieve nuchterbeleid?

A

o Tot 6 uur voor OK; lichte maaltijd (soep, beschuit, vla)
o Tot 2 uur voor OK; helder vocht max 400 ml

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke 4 onderdelen zitter er in de Apfel score voor het risico op PONV?

A
  1. vrouwelijk geslacht
  2. Niet-roker
  3. post-operatief gebruik van opioïden
  4. eerder PONV of wagenziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 3 hoofdvormen van anesthesie zijn er?

A
  • Lokale anesthesie
  • (Loco) Regionale / Neuraxiale anesthesie
  • Algehele anesthesie
28
Q

Wat zijn de pijlers van algehele anesthesie?

A
  1. Bewustzijnsverlies - hypnotica
  2. Analgesie / pijnbestrijding - opiaten/neuraxiaal
  3. Spierrelaxatie - spierverslappers
  4. Garanderen van een luchtweg - Tube/Larynxmasker
29
Q

Welke basale monitoring zet je in tijdens algehele anesthesie?

A
  1. Pulsoximeter
  2. Bloeddruk meting
  3. ECG
  4. Temperatuur
  5. Capnografie
30
Q

Wat is de vaste volgorde van het toedienen van medicijnen bij de inleiding?

A

opiaat, hypnoticum, spierverslapper, (atropine, efedrine)

31
Q

Benoem het stappenplan van een inleiding

A
  • Injectie opiaat, wachten op reactie van patïent
  • Injectie hypnoticum
  • Patiënt op kap houden (100% O2)
  • Injectie spierverslapper
  • Kapbeademing (2 - 3 min.) tot de spierverslappers ingewerkt zijn
  • Intubatie
  • Na intubatie aansluiten op beademingstoestel en instellen beademingstoestel
  • Controle hemodynamiek, positionering, lijnen, infusen, temperatuursmanagement.
32
Q

Wat zijn de kenmerken van een ideaal hypnoticum?

A
  • Snelle inwerking
  • Geen misselijkheid/braken
  • Geen pijn bij injectie
  • Goed stuurbaar (geen stapeling), veilig
  • Geen interactie
  • Geen hemodynamische respons
  • Geen allergie (histamine release)
33
Q

Waardoor wordt de werking van hypnotica bepaald?

A
  • Snelheid van injectie
  • Bloedflow naar de hersenen
  • Lipofiliteit (affiniteit hersenweefsel) om goed op de hersenen in te kunnen werken
  • Eiwitbinding / vrije fractie
  • pKa waarde (lage pKa, meer ongeïoniseerde fractie bij fysiologische pH)
34
Q

Benoem 5 soorten hypnotica

A
  1. propofol
  2. thiopental
  3. etomidaat
  4. midazolam
  5. esketamine
35
Q

Noem een voor- en nadeel van thiopental

A

V: het werkt snel in en uit
N: misselijkheid en kan niet continu gegeven worden

36
Q

Noem 2 verschillen tussen etomidaat en propofol

A
  1. Etomidaat kan je niet continu geven
  2. Etomidaat heeft minder invloed op de bloeddrukdaling.
37
Q

Wat is een belangrijk voordeel van esketamine?

A

Je bloeddruk daalt er niet door.

38
Q

Wat zijn kenmerken van een ideaal opiaat?

A
  • Goed stuurbaar
  • Geen (weinig) ademhalingsdepressie
  • Geen misselijkheid/braken
  • Cardiovasculair stabiel
  • Geen allergie
39
Q

Op welke receptoren werken opiaten?

A

kappa- en deltareceptoren, maar vooral op mureceptoren

40
Q

Noem de bijwerkingen van opiaten

A
  • Ademhalingsdepressie
  • Afhankelijkheid en tolerantie
  • Miosis (pinpoint pupillen)
  • Afname darmmotiliteit
  • Misselijkheid en braken
  • Histamine release (morfine)
41
Q

Noem 4 veelgebruikte opiaten

A
  • Morfine
  • Fentanyl
  • Sufentanil
  • Remifentanil
42
Q

Noem wat verschillen tussen morfine en fentanyl

A
  • Het duurt langer voordat morfine werkt
  • de potentie van fentanyl is 100x hoger, want het is zeer lipofiel
  • morfine werkt langer
  • fentanyl geeft geen histamine release
43
Q

Welke 4 soorten spierverslappers kennen we?

A

Depolariserend:
o Succinylcholine
Niet-depolariserend:
o Cisatracurium (Nimbex®)
o Mivacurium (Mivacron®)
o Rocuronium (Esmeron®) > meest gebruikt

43
Q

Wat is het fijne van remifentanil?

A

Zeer goed stuurbaar door snelle in- en uitwerking

44
Q

Waarmee kan je rocuronium antagoneren?

A

Sugammadex

44
Q

Hoe werkt de spierverslapper succinylcholine?

A

Bestaat uit 2 gekoppelde acetylcholinemoleculen. Imiteert de werking van acetylcholine. Één keer trekken al je spieren samen (depolariserend), maar daarna wordt de spiercontractie geblokkeerd.

45
Q

Wat is het doel van pre-oxygeneren?

A

apneu tijd verlengen t.b.v. de intubatie

45
Q

Wat is de inwerktijd van succinylcholine?

A

30-60 seconden

45
Q

Wat is de intubatiedosis, maximale effecttijd en werkingsduur van rocuronium?

A
  • dosis: 0,6 mg/kg
  • maximale effect na 2-2,5 minuut
  • werkingsduur: 30-45 minuten
45
Q

Wat is de enige inhalatiedamp die nog af en toe gebruikt wordt?

A

sevoflurane

45
Q

Wat zijn de kenmerken van een ideaal dampanestheticum?

A
  • Inert (geen metabolisatie)
  • Lage MAC om veel zuurstof bij te kunnen geven
  • Snel inwassen
  • Snel uitwassen
  • Geen misselijkheid en braken
  • Geen hemodynamische bijwerkingen
  • Pulmonaal bevorderend
46
Q

Wat zijn indicaties voor een rapid sequence inductie (RSI)?

A
  • Verhoogde intra-abdominale druk
  • Niet nuchter, laatste 6 uur vast voedsel
  • Peritonitis
  • Hiatus hernia oesophagi
  • Obesitas
  • Zwangerschap > 12 weken
  • Ernstig zieke patiënt
  • Traumapatiënt
47
Q

Hoe gaat de inleiding bij een rapid sequence inductie?

A

eventueel opiaat en eventueel cricoïddruk toepassen > vlotte injecetie slaapmiddel > vlotte injectie snel werkende spierverslapper > intubatie met voerder > na intiubatie maagsonde inbrengen.

48
Q

welke treden heb je bij de WHO pijnladder?

A

Paracetamol > NSAID > zwakke opiaat (tramadol) > sterke opiaat

49
Q

Wat kan je geven voor postoperatieve misselijkheid?

A

Granisetron/ondansetron en metoclopramide.

50
Q

Wat zijn clonidine, lidocaine, esketamine?

A

Het zijn co-analgetica die de werking van opioïden en hypnotica versterken.

51
Q

Wat is de antagonist van opioïden?

52
Q

Waarvoor gebruik je de train of four?

A

je kijkt of de spierverslappers nog werken door naar de spierreactie te kijken.

53
Q

Wat zijn de voorwaarden voor een detubatie?

A
  • Geen bedreigde luchtweg
  • Adequate ademhaling (>8/min, adequaat volume)
  • Lage voorwaarde (FiO2<35%, PEEP 0-5)
  • Coöperatieve patiënt (bijv. hand knijpen, tong uitsteken op commando, oogt ‘goed’ wakker)
  • Geen restverslapping
  • Temperatuur >35.5°C
54
Q

Wat zijn mogelijke complicaties van algehele anesthesie?

A
  • laryngospasme
  • bronchospasme
  • aspiratie
  • negative pressure lung edema
  • gebitschade
55
Q

hoeveel procent van de cardiac output gaat naar de cerebral blood flow (CBF)?

56
Q

Wat is een normale ICP?

57
Q

De druk in het hoofd (ICP) wordt bepaald door veneus volume, arterieel volume, het brein zelf en liquor. Hoe wordt er gecompenseerd als er een massa in het brein komt?

A

Liquor en veneus volume worden eruit geduwd.

58
Q

Welke klachten krijg je als de intracraniële druk stijgt?

A

Dit merk je door ochtendhoofdpijn (door veneus volume), verwardheid en eventueel pupillen die niet meer reageren.

59
Q

In welke ruimte zitten de kleine hersenen?

A

fossa posterior

60
Q

Wat zijn de taken voor de anesthesioloog bij neurochirurgische ingrepen?

A
  • Ruimte scheppen voor de neurochirurg
  • Droog houden van het operatieterrein
  • Handhaven van de perfusie van de hersenen
  • Redelijk snel laten ontwaken van de patiënt
61
Q

Waarom wil je een patiënt snel laten ontwaken naar een neurochirurgische ingreep?

A

Complicaties (bloeding, oedeem, hydrocephalus) treden voornamelijk op in de eerste uren postoperatief.

62
Q

Hoe kan veneus bloed voor een intracraniële drukverhoging zorgen?

A

CVD verhoging

63
Q

Hoe kan arterieel bloed voor een intracraniële drukverhoging zorgen?

A

door een hoge cerebral blood flow die veroorzaakt kan worden door:
o Hoog hersenmetabolisme
o Hoge concentratie dampvormige anesthetica (>1,0 MAC isoflurane/sevoflurane)
o Ketamine
o Hypoventilatie (hoog PaCO2)

63
Q

Als liquor voor een intracraniële drukverhoging zorgt, hoe kan je dit dan verhelpen?

A

liquordrainage via ventrikels of spinale kanaal

63
Q

hoe kan (water) oedeem in de hersenen veroorzaakt worden?

A
  • Tumor
  • Trauma
  • Hypoxemie
  • Infectie
  • Metabool
64
Q

Wat doet dexamethason?

A

hersenoedeem rond een tumor of als gevolg van manipulatie verminderen

65
Q

Wat is mannitol?

A

suiker alcohol met een hoge osmolaliteit, waardoor vocht uit het brein wordt onttrokken

66
Q

Waarom kies je bij een acute buik voor een intubatie met RSI en geen larynxmasker?

A

Het geeft een verhoogd aspiratierisico

67
Q

Welk gewicht gebruik je voor het berekenen van de dosering spierverslapper?

A

ideal body weight

68
Q

Hoe werkt efedrine?

A

Het zorgt voor een release van noradrenaline, waardoor de bloeddruk en hartslag stijgt. het effect is gematigder dan het toedienen van adrenaline of noradrenaline.

69
Q

Op welke spier werkt de train of four meting?

A

adductor pollicis brevis

70
Q

Hoe werkt de fading van de twitches bij een TOF meting?

A

Acetylcholine komt in de synaps terecht en competeert hier met de spierverslapper. Bij elke twitch komt er steeds minder acetylcholine in de synaps, omdat het competeert voor de presynaptische neuron receptor. De positieve feedback wordt geremd. Doordat er steeds minder beschikbare acetylcholine komt in de synaps, is er niet meer genoeg om een respons te veroorzaken.