Allergische rhinitis Flashcards

1
Q

Juist of fout?

Rhinitis is een infectie van de slijmvliezen.

A

Fout, het is een inflammatie van de mucosa van de neusholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een allergie?

A

Een afwijkende reactie van het afweersysteem op meestal ongevaarlijke allergenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel procent van de personen met astma hebben ook allergische rhinitis?

A

80%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel procent van de personen met allergische rhinitis hebben ook astma?

A

20-40%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er met je risico op het ontwikkelen van astma wanneer je allergische rhinitis hebt?

A

Het risico wordt vermenigvuldigd met 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn mogelijke verklaringen voor het ontwikkelen van astma bij patiënten met allergische rhinitis?

A
  • Mondademhaling: minder opwarming en bevochtiging lucht, minder partikels gevangen
  • Aspiratie van sinonasale secreties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is je risico op het ontwikkelen van atopie wanneer beide ouders gezond zijn?

A

5-15%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is je risico op het ontwikkelen van atopie wanneer één van je ouders atopisch is?

A

20-40%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is je risico op het ontwikkelen van atopie wanneer één van je broers / zussen atopisch is?

A

25-35%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is je risico op het ontwikkelen van atopie wanneer beide je ouders atopisch zijn?

A

60-80.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar is een patiënt waarschijnlijk allergisch voor wanneer hij klachten heeft in het voorjaar?

A

Bomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar is een patiënt waarschijnlijk allergisch voor wanneer hij klachten heeft in de zomer?

A

Grassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar is een patiënt waarschijnlijk allergisch voor wanneer hij heel het jaar door klachten heeft?

A

Mijten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee types patiënten zijn er bij allergische rhinitis?

A

‘Sneezers en runners’
- Vooral niezen
- Waterig neussecreet
- Jeuk
- Klachten erger overdag, beter ’s nachts
- Vaak conjunctivitis

‘Blockers’
- Weinig of niet niezen
- Dik muceus neussecreet
- Geen jeuk
- Vaak ernstige nasale blokkade
- Klachten constant, soms zelfs erger ‘s nachts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer spreken we van intermittente symptomen van allergische rhinitis?

A

De klachten doen zich minder dan 4 dagen per week voor OF minder dan 4 opeenvolgende weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer spreken we van persisterende symptomen van allergische rhinitis?

A

De klachten doen zich meer dan 4 dagen per week voor EN meer dan 4 opeenvolgende weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer spreken we van milde allergische rhinitis?

A

Indien alle onderstaande items aanwezig zijn:
- Normale slaap
- Geen beperking van activiteiten, sport en/of ontspanning
- Geen beperking op werk of school
- Symptomen zijn niet hinderlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer spreken we van matig-ernstige allergische rhinitis?

A

Wanneer één of meer van onderstaande items aanwezig zijn:
- Verstoorde slaap
- Beperking van activiteiten, sport en/of ontspanning
- Beperking op het werk of op school
- Hinderlijke symptomen aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Juist of fout?

Een persoon wiens priktest positief is maar geen symptomen heeft, heeft allergische rhinitis.

A

Fout, om van allergische rhinitis te kunnen spreken moeten er symptomen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Met welke testen kan je de neusdoorgankelijkheid meten?

A
  • Spiegel test
  • Rhinomanometrie
  • Akoestische rhinometrie
  • Nasal inspiratory peak flow
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de WHO aanbevelingen omtrent primaire preventie van allergieën?

A
  • Borstvoeding is aanbevolen, ongeacht de atopische achtergrond van de baby
  • Blootstelling aan huisdieren: onduidelijk, geen aanbevelingen
  • Vermijden van huisstofmijt: kan niet worden aanbevolen
  • Dieetmaatregelen hebben geen rol in de preventie voor atopische aandoeningen
  • Roken moet vermijden worden in de buurt van zwangere vrouwen en kinderen
22
Q

Waaruit bestaat de secundaire preventie van allergie?

A

Vermijden van het allergeen.

23
Q

Waarop zijn intranasale glucocorticoïden (INGCs) werkzaam?

A

Op zowel de ogen als op de neus.

24
Q

Wanneer zijn INGCs werkzaam?

A

Na 1-2 weken.

25
Q

Juist of fout?

Nasale antihistaminica zijn werkzaam op de neus en de ogen.

A

Fout, enkel op de neus.

26
Q

Juist of fout?

Nasale antihistaminica hebben effect op niezen, jeuk en neusloop maar een beperkt effect op neuscongestie.

A

Juist.

27
Q

Wanneer zijn nasale antihistaminica werkzaam?

A

Binnen de 30 minuten. Ze kunnen dus ‘as needed’ gebruikt worden.

28
Q

Geef voorbeelden van nasale antihistaminica.

A

Azelastine, levocobastine.

29
Q

Waarvoor zijn nasale anticholinergica werkzaam?

A

Enkel voor neusloop.

30
Q

Wat is een voorbeeld van een nasaal anticholinergicum?

A

Ipratropiumbromide.

31
Q

Hoelang mag je nasale decongestiva gebruiken?

A

Max. 5-7 dagen.

32
Q

Waarvoor zijn orale antihistaminica werkzaam?

A

Zowel voor de ogen als voor de neus. Er is wel maar beperkt effect op neuscongestie.

33
Q

Wanneer zijn orale antihistaminica werkzaam?

A

Binnen het uur.

34
Q

Waarvoor zijn leukotrieenreceptorantagonisten werkzaam?

A

Voor zowel de ogen als de neus.

35
Q

Wat is de plaats van leukotrieenreceptorantagonisten?

A

Ze hebben een plaats bij astmapatiënten.

36
Q

Wat is een voorbeeld van een LTRA?

A

Montelukast.

37
Q

Welke medicatie wordt voorgeschreven bij milde, intermittente symptomen?

A

Orale H1-A, intranasale H1-A, decongestiva of LTRA (niet in vaste volgorde).

38
Q

Welke medicatie wordt voorgeschreven bij matig-ernstige, intermittente symptomen?

A

Oraal H1-A, intranasaal H1-A, decongestiva, INGCs of LTRA (niet in vaste volgorde).

39
Q

Welke medicatie wordt voorgeschreven bij milde, persistente symptomen?

A

Oraal H1-A, intranasaal H1-A, decongestiva, INGCs of LTRA (niet in vaste volgorde).

40
Q

Wat is het beleid omtrent opvolging voor matig-ernstige, intermittente symptomen?

A

De patiënt terug zien na 2-4 weken
- Falen: dosis verhogen
- Verbetering: verder doen gedurende 1 maand

41
Q

Wat is het beleid omtrent opvolging voor milde, persistente symptomen?

A

De patiënt terug zien na 2-4 weken
- Falen: dosis verhogen
- Verbetering: verder doen gedurende 1 maand

42
Q

Welke medicatie wordt voorgeschreven voor matig-ernstige, persistente symptomen?

A

INGCs. Daarna kunnen eventueel H1-A of LTRA aan toegevoegd worden.

43
Q

Wat is het beleid omtrent opvolging bij matig-ernstige, persistente symptomen?

A

Patiënt terug zien na 2-4 weken
- Verbetering: dosis verminderen en verder doen gedurende 1 maand
- Falen: diagnose herzien, therapietrouw beoordelen of vragen naar infecties / andere oorzaken

44
Q

Een patiënt met ernstige, persistente symptomen van allergische rhinitis kwam 4 weken geleden op consult. Jij had hem toen INGCs voorgeschreven. Nu komt hij terug, met de boodschap dat de symptomen niet verbetert zijn. De diagnose is correct, de therapietrouw is oké en er zijn geen andere oorzaken te vinden. Wat is je beleid?

A
  • Dosis INGCs verhogen
  • Indien de patiënt vooral last heeft van jeuk en/of niezen: H1-A toevoegen
  • Indien de patiënt vooral last heeft van loopneus: ipratropiumbromide toevoegen
  • Indien de patiënt vooral last heeft van congestie: decongestivum of orale corticosteroïden toevoegen

Indien dit alles terug faalt: doorverwijzen naar specialist

45
Q

Wat zijn de voordelen van allergeen-specifieke immunotherapie?

A
  • Enige behandeling die verloop van allergie kan behandelen: preventie van progressie naar astma en preventie van nieuwe sensitisaties
  • Daling symptomen, daling nood aan andere allergiemedicatie, stijging kwaliteit van leven
  • Simultane behandeling van alle klinische tekenen van allergie
46
Q

Voor wie kan allergeen-specifieke immunotherapie (AIT) voorgeschreven worden?

A
  • Ongecontroleerde AR ondanks adequate farmacotherapie
  • Onverdraagzame bijwerkingen van farmacotherapie
  • Patiënten die langdurig gebruik van GM willen vermijden
47
Q

In welke setting wordt subcutane immunotherapie (SCIT) toegediend?

A

Enkel onder medische supervisie met 30-60min observatie met de adrenaline en reanimatie-trousse bij de hand.

48
Q

In welke setting wordt sublinguale immunotherapie (SLIT) toegediend?

A

Eerste week inname onder medische supervisie, daarna thuis.

49
Q

Hoeveel keer wordt SCIT toegediend?

A
  • Opbouwschema: 1 injectie per week
  • Onderhoud: 1 injectie om 4-8 weken
50
Q

Hoeveel keer wordt SLIT toegediend?

A

1 tablet per dag.

51
Q

Hoelang moet de therapie volgehouden worden?

A

Het effect is pas meetbaar na één jaar
- Geen duidelijk effect: therapie heroverwegen
- Wel effect: 3-5 jaar toedienen

52
Q

Wat zijn contra-indicaties voor AIT?

A
  • Ernstig of slecht gecontroleerde astma
  • Significante cardiovasculaire aandoening