al de rest Flashcards

1
Q

regel van aanvullend recht

A

op onvoldoende uitwerking van andere regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

regel van derogerend recht

A

stelt wettelijke bepalingen buiten werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

IPR

A

belgisch INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT -> verwijzingsregels (regels om te weten welk rechtsstelsel in welk conflict)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

inter partes

A

wet geldt enkel tussen partijen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

res inter alios canta

A

wet laat de rechten van derden onverkort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

preconstituante

A

parlement ontbindt BIJ VERKLARING grondwetswijziging (dus niet bij de effectieve wijziging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

constituante

A

parlement samengesteld op grond van verkiezingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

quasi-constitutionele wetten

A

bijzonderemeerderheidswetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

quasi-constitutionele wetten

A

bijzonderemeerderheidswetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

territoriaalbeginsel

A

de indeling in taalgebieden kan bevoegdheid van gemeenschappen en gewesten beperken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

standstill-effect

A

wetgever mag geen maatregelen treffen die een achteruitgang boeken (zonder reden van algemeen belang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kamer van volksvertegenwoordigers

A

verkozen door volk -> rechtstreeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

senaat

A

leden uit deelstaatparlementen -> onrechtstrees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

senaat

A

leden uit deelstaatparlementen -> onrechtstreeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

parlementaire onverantwoordelijkheid

A

parlementslid mag niet vervolgd worden voor zij mening of stem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

quasilegislatuurparlement

A

kamer en senaat verkozen voor vijf jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

commissie

A

wetsvoorstellen + wetsontwerpen besproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wetsvoorstel

A

initiatief gaat uit van KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS en SENAAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wetsontwerp

A

initiatief gaat uit van KONING (regering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

onderzoeksrecht

A

kamer heeft het recht parlementaire onderzoekscommissie op te richten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

onverenigbaarheden

A

als lid van de kamer of senaat de ambt van minister aanvaardt, dan heeft hij geen zitting meer in de senaat of kamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

koning is politiek onbekwaam

A

onverantwoordelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

koning is onschendbaar

A

niet vatbaar voor rechtsgeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

civiele lijst

A

totaal financiële middelen van de koning om zijn functie uit te oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

federale regering

A

eerste minister, ministers, staatssecretaris (maakt deel uit van ministerraad), ministerraad, regering en kroonraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

federale regering heeft politieke verantwoordelijkheid tegenover kamer van volksvertegenwoordigers

A

regering moet over meerderheid van de kamer beschikken om aan de macht te blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

grondwettelijk hof

A

waakhond over de wetgevende macht (koning, kamer van volksvertegenwoordigers en senaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

raad van state

A

waakhond over uitvoerende macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

afdeling bestuurdersrechtspraak (raad van state)

A

hoogste administratief rechtscollege van België
bevoegdheden:
- arresten
- schorsing
- vernietiging
- akten en reglementen van de uitvoerende macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

impliciete bevoegdheden

A

onder bepaalde voorwaarden de bevoegdheid van de federale overheid betreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

residuaire bevoegdheden

A

alle bevoegdheden die de gemeenschappen en gewesten niet hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

kracht van wet beginsel

A

nevenschikking: federale staat en gewesten staan naast elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

exclusiviteitsbeginsel

A

bevoegdheid van de ene overheid sluit die van de andere uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

territorialiteitsbeginsel

A

enkel bevoegd op eigen grondgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

volkomen rechtspersoonlijkheid

A

beperkte aansprakelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

onvolkomen rechtspersoonlijkheid

A

onbeperkte aansprakelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

publiekrecht

A

politieke rechtspersonen en openbare instellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

privaatrecht

A

vennootschappen en verenigingen met rechtspersoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

rechtsobjecten

A

goederen of voorwerpen waarover rechten en verplichtingen kunnen bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

goed

A

voor verkrijging vatbaar en tot het bevredigen van een behoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

product

A

lichamelijk goed dat is gemaakt voor consumptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

dienst

A

prestaties met economisch nut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

subjectieve vermogensleer

A

klassieke leer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

objectieve vermogensleer

A

niet de persoon, maar hete doel/bestemming staat centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

vermogensrechten

A

rechten en verplichtingen die in geld waardeerbaar zijn (niet aan persoon gebonden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

zakelijke rechten

A

bepaalde zaak tot voorwerp, zaak is het object van het recht (bv. eigendomsrecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

vorderingsrechten

A

= persoonlijke rechten = rechten die titularis de bevoegdheid geven om een prestatie van een andere persoon te vorderen (geven, doen of laten)
-> een betrekkelijk recht: geldt enkel tussen partijen
(bv. vergoeding van schade, contract sluiten met iemand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

intellectuele rechten

A

op een creatie van de mens (bv. patent, octrooibescherming,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

politieke subjectieve rechten

A

tussen burger en staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

burgerlijke subjectieve rechten

A

persoonlijkheidsrechten (verbonden aan persoonlijkheid) en vermogensrechten (in geld waardeerbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

rechtsbekwaamheid = genotsbekwaamheid

A

HEBBEN van rechten en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

handelingsbekwaamheid

A

UITOEFENEN van rechten en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

rechtsfeiten

A

gebeurtenissen die subjectieve rechten doen ontstaan zonder bewust oogmerk op rechtsgevolgen (gebeurtenissen waaraan met rechtsgevolgen vastknoopt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

rechtshandelingen

A

bewust gesteld om rechtsgevolgen te veroorzaken
- door overheid: eenzijdig of meerzijdig
- in privaatrecht: eenzijdig of meerzijdig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

verkrijgende verjaring

A

bezit omzetten in eigendom (duurt langer bij onroerende goederen dan bij roerende goederen)
- goeder trouw: 10 jaar
- kwader trouw: 30 jaar
- roerend goed in goeder trouw: direct
- verloren goed: 3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

bevrijdende verjaring

A

schuldenaar bevrijden van zijn verplichtingen
- zakelijke vordering: 30 jaar
- persoonlijke rechtsvordering: uit overeenkomst (10 jaar) en uit onrechtmatige daad (5 tot 20 jaar)
- korte verjaring: 1 tot 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

stuiting

A

lopende verjaring afbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

schorsing

A

verjaring tijdelijk stilzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

vervaltermijnen

A

vaste termijnen waarbinnen partijen een bepaalde handeling kan verrichten
GEEN VERJARINGSTERMIJN => kunnen NIET GESCHORST OF GESTUIT worden
(vb. nietigheid van het huwelijk, herroeping van een schenking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

verjaring misdaden

A

10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

verjaring wanbedrijven

A

5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

verjaring overtredingen

A

6 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

verjaring criminele straf

A

20 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

verjaring correctionele straf

A

5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

verjaring politiestraf

A

1 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

handhavingsrecht

A

= formeel recht = procesrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

burgerlijk procesrecht

A

formeel privaatrecht = privaatrechtelijk procesrecht = gerechtelijke privaatrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

verbod op eigenrichting

A

een persoon mag niet inwerken op rechtssfeer van een ander om zijn aanspraken geldend te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

formeel strafrecht

A

strafrechtspleging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

formeel publiekrecht

A

publiekrechtelijk procesrecht = geschillen van bestuur
optreden van overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

formeel tuchtrecht

A

tuchtrechtelijk procesrecht = mbt toepassing tuchtrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

fair trial

A

iedereen heeft recht op een eerlijk proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

redelijke termijn

A

binnen redelijke termijn een uitspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

openbaarheid

A

rechtspraak in openbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

dubbele aanleg

A

iedereen mag zijn zaak twee keer laten behandelen (hoger beroep)

75
Q

uitputting rechtsmacht

A

rechter kan niet meer op de zaak terugkomen

76
Q

vonnis

A

beslissing rechtbank

77
Q

arrest

A

beslissing hof

78
Q

verbod op rechtsweigering

A

rechter mag niet weigeren recht te spreken

79
Q

individuele beslissing

A

rechter moet zelf uitspraak doen

80
Q

geen precedentenrechtspraak

A

rechter mag zich niet bindend steunen op andere vonnissen of arresten (uitspraak hogere rechter is niet bindend voor lagere rechters)

81
Q

motiveringsplicht

A

rechterlijke uitspraak moet met redenen omkleed zijn

82
Q

gezag van gewijsde

A

wat de rechter heeft vastgesteld is de rechterlijke waarheid

83
Q

kracht van gewijsde

A

geen hoger beroep of verzet meer mogelijk

84
Q

zittende magistratuur

A

voor het leven benoemd (rechters)

85
Q

staande magistratuur

A

tijdelijk (openbaar ministerie)
oefent samen met rechters en raadsheren de rechterlijke macht uit

86
Q

misdrijf

A

voor de wet strafbaar gestelde handelingen of verzuim

87
Q

materieel element van misdrijf

A

= veruitwendiging = geen misdrijf zonder waarneembare gedraging

88
Q

moreel element

A

= strafrechtelijke schuld = bij elk misdrijf moet een moreel element aanwezig zijn (de dader moet verwijtbaar zijn)

89
Q

opzet
onachtzaamheid
schuld door wetsinbreuk

A

opzettelijk gedaan
niet gewild maar je kon/moest het voorzien
wetsinbreuk

90
Q

dwaling

A

persoon is er van overtuigd dat wat hij deed niet strafbaar was

91
Q

legaliteitsbeginsel

A

rechter is zeer sterk gebonden aan wet wat de toepassing van het strafrecht betreft omdat die onmiddellijke invloed heeft op de vrijheid van de burger

92
Q

opportuniteitsbeginsel

A

openbaar ministerie beslist zelf of een strafbaar feit vervolgd wordt

93
Q

non bis idem

A

nooit twee keer straffen voor eenzelfde misdrijf

94
Q

opsporingsonderzoek

A

door openbaar ministerie (= parket)
OM kan kiezen om te seponeren of te dagvaarden

95
Q

gerechtelijk onderzoek

A

door onderzoeksrechter (van eerste aanleg)
raadkamer beslist om buitenvervolging te stellen of om te verwijzen naar de rechtbank

96
Q

overtredingen

A

politierechtbank

97
Q

wanbedrijven

A

correctionele rechtbank (eerste aanleg)

98
Q

misdaad

A

hof van assisen

99
Q

verzachtende omstandigheden

A

hof van assisen -> correctionele rechtbank

100
Q

dispositief karakter

A

enkel de partijen dragen risico

101
Q

tegenspraak

A

recht van verdediging

102
Q

schriftelijk karakter

A

geen uitspraak rechter voor de partijen hun stellingen schriftelijk formuleren

103
Q

geen verplichte procesvertegenwoordiging

A

men is niet verplicht te worden bijgestaan

104
Q

gemeen procesrecht

A

gerechtelijk wetboek is gemeen procesrecht => op alle rechtsplegingen van toepassing

105
Q

gelijkheid

A

gelijke behandeling van partijen (niet bij materieel recht -> geeft voordeel aan bepaalde partijen)

106
Q

eenheid van rechtspleging

A

alle procedures verlopen identiek

107
Q

a posteriori

A

rechter komt pas tussen nadat het geschil ontstaan is

108
Q

gentlemen’s agreement

A

bij overeenkomst de tussenkomst van de rechter uitsluiten

109
Q

minnelijke schikking

A

verzoening

110
Q

bemiddeling = mediatie

A

rechter stuurt partijen naar een bemiddelaar, lost conflict op

111
Q

dadling

A

door wederzijdse toegeving

112
Q

arbitrage

A

geen tussenkomst rechter, deskundigen van de bepaalde sector waarover het conflict gaat doen uitspraak

113
Q

dagvaarding

A

schriftelijke handeling

114
Q

honorarium advocaat

A

degene die de advocaat aanstelt moet hem betalen

115
Q

tussengeschil

A

verwikkeling in de procedure

116
Q

gevolgen huwelijk tov goederen

A
  • vrije inzet diensten
  • vrije ontvangst inkomen
  • vrije bankverrichtingen
  • hoofdelijkheid voor huishoudelijke schulden
  • bescherming gezinswoning
  • vertegenwoordiging
117
Q

wettelijke samenwoning

A

gezamelijke instemming, twee personen, geen huwelijk, handelingsbekwaam

118
Q

feitelijke samenwoning

A

niet gereglementeerd

119
Q

schenking: voorschot op erfdeel

A

wordt van de totale erfenis afgetrokken zodat iedereen uiteindelijk hetzelfde bedrag heeft gekregen

120
Q

schenking: buiten erfdeel

A

bovenop de erfenis

121
Q

abstract reserve

A

langstlevende echtgenoot krijgt vruchtgebruik op de helft van het vermogen

122
Q

concrete reserve

A

langstlevende echtgenoot krijgt vruchtgebruik op gezinswoning

123
Q

algemeen legaat

A

wilsbeschikking voor een of meer personen over algemeenheid van goederen

124
Q

legaat onder algemene titel

A

abstracte gedeelte van goederen (bv 1/4)

125
Q

legaat onder bijzondere titel

A

bepaalde goederen (bv kast, horloge,…)

126
Q

resultaatsverbintenis

A

een bepaald resultaat bereiken (uitgezonderd overmacht)

127
Q

garantieverbintenis

A

bepaald resultaat bereiken (geen overmacht)

128
Q

inspanningsverbintenis

A

moet alle redelijke inspanningen verrichten om de door hem beloofde prestatie te vervullen

129
Q

natuurlijke verbintenis

A

geldige verbintenis die niet gerechtelijk kan worden afgedwongen

130
Q

fraus omnia corrumpit

A

bedrog verbreekt alles

131
Q

opschortende voorwaarde

A

opeisbaarheid verbintenis hangt af van het vervullen van de voorwaarde
voorwaarde vervult => verbintenis opeisbaar
voorwaarde niet vervult => verbintenis teniet

132
Q

ontbindende voorwaarde

A

wanneer de voorwaarde vervuld wordt gaat de verbintenis teniet voor de toekomst

133
Q

postetatieve opschortende voorwaarde

A

de vervulling hangt louter af van de wil van degene die zich verbindt

134
Q

opschortende tijdsbepaling

A

verbintenis pas opeisbaar bij het verstrijken van de termijn

135
Q

uitdovende tijdsbepaling

A

verbintenis eindigt bij het verstrijken van de termijn

136
Q

cumulatieve gebeurtenis

A

als de ene prestatie onmogelijk wordt blijven de andere nog steeds verschuldigd

137
Q

alternatieve gebeurtenis

A

nakoming van een van de prestaties bevrijdt de schuldenaar => als een onmogelijk wordt kan hij nog altijd kiezen uit de andere prestaties

138
Q

subsidiaire gebeurtenis

A

als de hoofdprestatie onmogelijk wordt moet je de subsidiaire prestatie ook niet meer doen

139
Q

overdrager (voormalige schuldeiser)

A

cedent

140
Q

overnemer (nieuwe schuldeiser)

A

cessionaris

141
Q

geldschuld

A

geldsom die vooraf numeriek bepaald is
=> moratoire interest

142
Q

waardeschuld

A

vergoeding van een schade waarvan het bedrag niet op voorhand numeriek is vastgesteld
=> compensatoire interest = vergoedende interest

143
Q

toerekening van betalingen

A

schuldenaar kan kiezen welke schuld hij eerst betaald

144
Q

subrogatie of inde plaatsstelling

A

als een derde een schuld heeft betaald ipv de schuldenaar, is hij bevrijd tov schuldeiser maar niet per se tov derde

145
Q

uitvoering in natura

A

je moet proberen alsnog te doen wat je moest doen (je mag ook een derde betalen om het in jou plaats te doen)

146
Q

opschortingsrecht

A

als schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt moet schuldeiser ook zijn verplichtingen niet nakomen

147
Q

nalatigheidsrecht

A

schuldeiser heeft recht op vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten + nalatigheidsinteresten (vertraging vergoeden)

148
Q

rechtstreekse vordering

A

derde kan in bepaalde gevallen optreden als schuldeiser tegenover een van de contracterende partijen waarmee hij zelf geen contract heeft
=> opbrengst vordering rechtstreeks in eigen vermogen

149
Q

zijdelingse vordering

A

mogelijkheid voor de schuldeiser om alle rechten en vorderingen van zijn schuldenaar uit te oefenen in zijn naam en voor zijn rekening (enkel als het vermogen van de schuldenaar niet groot genoeg is om schuld te betalen)
=> opbrengst NIET rechtstreeks in vermogen

150
Q

pauliaanse vordering

A

derde kan bestaan van een rechtshandeling aanvechten wegens miskenning van zijn rechten (bv. porche)

151
Q

overeenkomsten om niet

A

geen tegenprestatie

152
Q

overeenkomsten onder bezwarende titel

A

wel tegenprestatie

153
Q

schuldvernieuwing

A

verbintenis wordt teniet gedaan en vervangen door nieuwe verbintenis

154
Q

kwijtschelding schuld

A

contract waarbij schuldeiser schuldenaar bevrijdt van zijn verbintenis

155
Q

schuldvergelijking = compensatie

A

wederzijdse verbintenissen doven uit ten belope van laatste bedrag/hoeveelheid (vb. vordering 50, schuld 100 => nog maar 50 verschuldigt)

156
Q

verval wegens verdwijnen van het voorwerp

A

verbintenis die onmogelijk kan worden nagekomen

157
Q

schuldvermenging

A

hoedanigheden van schuldenaar worden in zelfde persoon verenigd (vb michael moet geld aan zijn oom, oom overlijdt en laat alles na aan michael)

158
Q

contract onder bezwarende titel

A

voor elke partij een voordeel

159
Q

contract onder kosteloze titel

A

een partij krijgt voordeel de andere krijgt niks

160
Q

vergeldend

A

prestaties zijn gelijkwaardig

161
Q

kanscontract

A

gelijkwaardigheid van de prestaties is onzeker

162
Q

bijzondere overeenkomst = benoemde overeenkomst

A

overeenkomst die de wet uitdrukkelijk noemt en waarvoor de wet bijzondere rechtsregels bevat die het algemeen contractenrecht wijzigen

163
Q

onbenoemde overeenkomst

A

enkel onderworpen aan regels van het algemeen contractenrecht

164
Q

dwaling

A

partij op een verschoonbare wijze verkeerde voorstellingen heeft van een element dat voor haar doorslaggevend is geweest om het contract te sluiten, terwijl wederpartij op de hoogte was dat dit doorslaggevend was

165
Q

bedrog

A

partij werd misleid door kunstgrepen die haar medecontractant opzettelijk heeft aangewend

166
Q

verschoonbaarheid

A

redelijk persoon in zelfde omstandigheden zou dezelfde vergissing hebben gemaakt

167
Q

geweld

A

partij sluit contract onder rechtmatige dwang van haar medecontractant

168
Q

misbruik van omstandigheden = gekwalificeerde benadeling

A

onevenwicht tussen prestaties als gevolg van misbruik door ene partij tov zwakke andere partij

169
Q

veinzing = simulatie

A

partijen sluiten een SCHIJNCONTRACT terwijl zij door een verborgen contract (= tegenbrief) het schijncontract wijzigen of tenietdoen
= GEEN GROND VAN NIETIGHEID (maar ook niet geldig)

170
Q

onrechtmatige bedingen

A

elk beding waarover niet kan worden onderhandeld en dat een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van partijen

171
Q

relatieve nietigheid

A

geschonden regel is van louter dwingend recht

172
Q

absolute nietigheid

A

geschonden regel is van openbare orde

173
Q

gedeeltelijke nietigverklaring

A

nietigheidssanctie betreft slechts gedeelte van het contract

174
Q

terugwerkende kracht

A

nietigverklaring ontneemt het contract zijn gevolgen vanaf de dag waarop het gesloten is

175
Q

imprevisie

A

verandering van omstandigheden

176
Q

schadebeding

A

forfaitoire vergoeding of welbepaalde prestatie waarop schuldeiser recht heeft bij niet-nakoming

177
Q

exoneratie -of bevrijdingsbeding

A

beperking/uitsluiting van de aansprakelijkheid van de schuldenaar bij een toekenbare niet-nakoming, geen bevrijding bij:
- opzettelijke fout
- fout die leven/fysieke integriteit aantast
- contract uithollen

178
Q

sterkmaking

A

zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid kan iemand geen verbintenis met derde aangaan, degene die zich sterk heeft gemaakt moet schade vergoeden

179
Q

derde beding

A

contract dat aan derde het recht verleend om nakoming van een prestatie te eisen

180
Q

derde-medeplichtigheid aan de miskenning van een contractuele verbintenis

A

onrechtmatige daad wanneer derde deelneemt aan niet-nakoming terwijl hij wist van het bestaan van deze verbintenissen

181
Q

oneigenlijk contract = quasi-contract

A

geoorloofde daad waaruit een verbintenis ontstaan ten laste van de persoon die er voordeel uit haalt zonder er recht op te hebben

182
Q

restitutieverbintenis

A

wie een overschuldigde betaling heeft ontvangen is verplicht deze terug te geven

183
Q

foutaansprakelijkheid

A

slachtoffer kan aanspraak maken op vergoeding voor geleden schade als dit veroorzaakt was door foutief gedrag

184
Q

risicoaanspraklijkheid

A

foutloze aansprakelijkheid: dader heeft risico in het leven geroepen waardoor hij instaat voor de daaruit vloeiende schade