Agogiek Flashcards

1
Q

Wanneer spreek je van een verstandelijke beperking?

A

D.M.V classificatiesysteem ( DSM) en belangrijke beperkingen in verstandelijk en adaptief functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is adaptief functioneren

A

de mate waarin iemand zich kan aanpassen aan een situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat het adaptief functioneren

A

sociale vaardigheden, praktische vaardigheden, conceptuele vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waaruit bestaat de sociale vaardigheden

A

interpersoonlijke vaardigheden, sociale verantwoordelijkheid, het volgen van regels en sociaal probleemoplossend vermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waaruit bestaan de praktische vaardigheden

A

persoonlijke verzorging en zaken als veiligheid, verzorging, reizen, gebruik van telefoon en computer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waaruit bestaan de conceptuele vaardigheden?

A

heeft betrekking op lezen, schrijven, begrip van cijfers, probleemoplossing en het beoordelen van nieuwe situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zwakbegaafd, IQ en ontwikkelde leeftijd

A

iq= 70-85.
leeftijd= 11 en ouder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

licht verstandelijk beperkt, IQ en ontwikkelde leeftijd

A

IQ= 50/55-70.
leeftijd= 7- 11 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

matige verstandelijk beperkt, IQ en ontwikkelde leeftijd.

A

IQ= 35/40-50/55.
Leeftijd= 4-7 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ernstige verstandelijke beperking. IQ en ontwikkelde leeftijd.

A

IQ= 20/25- 35/40.
Leeftijd= 2-4 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zeer ernstige verstandelijke beperking. IQ en ontwikkelde leeftijd.

A

IQ= onder de 20/25.
leeftijd= onder de 2 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op welke criteria richt de DSM zich

A
  • IQ
  • tekort in intellectuele functies.
  • tekort in adaptief functioneren.
  • tekort beginnen gedurende ontwikkelingsperiode. ( voor 18 jaar).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat houdt de intellectuele functies in?

A

redeneren, probleem oplossen, plannen, abstract denken, schools leren, leren door ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat houdt het adaptief functioneren in? 3 domeinen

A

sociaal domein, conceptuele domein, praktisch domein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn mogelijke oorzaken van een verstandelijke beperking?

A
  • genetische afwijking ( chromosomen bij down).
  • voor/ tijdens zwangerschap ( alcoholsyndroom , medicatie).
  • problemen rond de geboorte, pernitaal.
  • oorzaken na de geboorte, postnataal ( hersenvliesontsteking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Info over Shalock

A

-deed veel onderzoeken om levenskwaliteit van mensen met een handicap te verbeteren.
- uitgangspunt: behoud van menselijke waardigheid en optimaliseren van kwaliteit van leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

domein 1 shalock

A

persoonlijke ontwikkeling:
- ontplooiien van de mogelijkheden die je als mens hebt.
- voor LVB geldt: begeleiders moeten mogelijkheden zien en kansen bieden dit te ontwikkelen. ( kennis van cognitie, sociale en communicatie ontwikkeling).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

domein 2 shalock

A

zelfbepaling:
- zeggenschap die de mens heeft/ kan hebben over zijn eigen leven.
- belangrijk ontwikkelingsidentiteit, autonomie, persoonlijke doelen, waarden en keuze.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

domein 3 shalock

A

persoonlijke relaties:
- interacties, opbouwen en onderhouden van relaties en omgaan met genegenheid en intimiteit.
- sociale netwerken. formeel: vanuit professionele betrokkenheid onderdeel uitmaken. informeel: familie, vrienden etc.
- mensen met lvb vaak klein sociaal netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

3 soorten autonomie?

A

feitelijke autonomie, relationele autonomie, communicatieve autonomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is communicatieve autonomie

A

communicatie dient gelijkwaardig plaats te vinden, uitkomst ligt niet op voorhand vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is feitelijke autonomie

A

het keuzemoment is niet belangrijk, wel of iemand zich prettig voelt bij de gemaakte keuzes ( voeding, activiteiten, regels).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is relationele autonomie

A

zorgrelatie staat centraal. in overleg, begeleiding en ondersteuning ontvangen, dan kiezen welke het beste past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

domein 4 shalock

A

sociale inclusie:
- toegang die iemand heeft tot openbare diensten/ voorzieningen.
- over erkend en gezien worden.
-over de kans krijgen om sociale rollen te vervullen in de samenleving.
- 2015 WMO.

25
Q

wat is belangrijk bij domein 4 shalock

A

arbeidsdeelname.
voor vb geldt:
- lastig om werk te vinden/ behouden.
- naast cognitieve problemen ook aanpassings- en psychiatrische problemen.

26
Q

een greep uit het onderzoek van bakker, domein 4 shalock

A
  • centraal stellen van praktijk, ervaring na ervaring.
  • inzet van jobcoaches, en nazorg door school.
  • persoonlijke begeleiding bij plaatsing, tijdens werk en bij uitval.
  • deskundige met juiste competenties.
  • ouders actief betrokkken.
27
Q

domein 5 shalock

28
Q

domein 6 shalock

A

emotioneel welbevinden:
- tevredenheid, zelfbeeld en ontspannen zijn.
- emotie: innerlijke beleving/ gevoel dat door een situatie/ spontaan kan optreden. subjectief ( lichamelijke reacties), hangt samen met sociale en cognitieve ontwikkeling en is laat ontdekt als aandachtsgebied.

29
Q

voor VB geldt bij domein 6 ( emto welbeinden)

A
  • vaak geen overeenkomst tussen cognitieve en emotionele ontwikkelingsniveau.
  • vaak disharmonisch ontwikkelingsprofiel ( emotionele ontwikkeling is vaak minder dan cognitieve ontw).
  • Nog niet zolang aandacht voor emotionele ontwikkeling. (grote invloed op vorming persoonllijkheid)
30
Q

wat is zelfbeleving

A

heeft te maken met hoe je je over het algemeen voelt met invloed van emoties.

31
Q

Wat geldt voor VB bij zelfbeleving

A
  • kans is groot dat ze door beperking minder positieve ervaringen opdoen ( stigmatisering).
32
Q

wat is het gevolg van het gebukt gaan onder stigmatisering voor VB?

A

ouders/ begeleidsters trekken zich terug.

bemoeilijkt proces van veilige hechting.

ontbreken van fundamenteel vertrouwen in zichzelf en omgeving

33
Q

wat zijn de zones van naaste ontwikkeling

A

comfort zone, leerzone, paniek zone.

34
Q

wat is de comfortzone

A

bekend, vertrouwd, veilig, saai.

35
Q

wat is de leerzone

A

uitgedaagd, levendig, actief, enthousiast. streven!

36
Q

wat is de paniek zone

A

angstig, gespannen, vermoeid , uitgeput.

37
Q

domein 7 shalock

A

lichamelijk welbevinden:
- gaat om optimaliseren van de gezondheid van de persoon met vb en maatregelen om die gezondheid te verbeteren.
- sport, vakantie, slaap.

38
Q

domein 8 shalock

A

materieel welbevinden:
- optimaliseren van de beleving van de vb’er, van zijn materieel welzijn, en het optimaliseren van de sociaal economische situatie van de client.

39
Q

wat is recht op arbeid

A

deelname aan het arbeidsproces is een belangrijk middel tot persoonlijke vorming en het verkrijgen van een plek in de samenleving

40
Q

wat houdt de participatiewet in

A

mensen met een beperking moeten zoveel mogelijk deelnemen aan het reguliere leven

41
Q

wat is supported employment

A

ondersteuning bieden aan mensen met een beperking, of afstand van de arbeidsmarkt, om werk op de reguliere arbeidsmarkt te vinden.

42
Q

wat zijn jobcoaches

A

zijn verantwoordelijk voor alle facetten van een loopbaan en hun taak is om de werkplek regelmatig te beoordelen

43
Q

wat zijn methodische begeleidingsvormen, Betekenis

A

een bepaalde, welbedachte manier van handelen om een bepaald doel te bereiken.

44
Q

wat zijn de drie methodische begeleidingsvormen

A

active support, drienamiek/ driehoekskunde, oplossingsgericht werken.

45
Q

wat houdt active support in?

A

het perspectief van de client als uitgangspunt, deze heeft de regie.
is bedoeld voor alledaagse praktijk.

46
Q

wat is het doel van active support?

A
  • mensen met een beperking een plek geven in de samenleving en volwaardig te laten participeren.
  • niveau van beperking staat niet centraal maar de ondersteuningsvraag.
  • kleine stappen met betrokkenen samen.
47
Q

wat houdt drienamiek/ driehoekskunde in

A

centraal staat de verhouding tussen clienten, eigen netwerk en de ondersteuners/ begeleiders ( de driekhoek).

48
Q

wat is het doel van driehoekskunde/ drienamiek

A
  • een voor de client werkbare verhouding creëren tussen alle betrokken rondom de client.
  • alle posities in de driehoek moeten passend en verantwoord worden ingenomen.
49
Q

wat is oplossingsgericht werken

A

kijken naar mogelijkheden, oplossingen of positieve elementen in een situatie die als problematisch wordt ervaren.
probleem wordt wel erkend.

50
Q

wat is het doel van oplossingsgericht werken

A
  • perspectief aanbrengen in moeilijke situaties vanuit en met betrokken.
  • clienten ontdekken zelf de oplossing en maken deze concreet. nadruk op eigen kracht.
51
Q

wat voor type vragen kun je stellen bij oplossingsgericht werken

A
  • wondervraag
  • schaalvraag
  • competentievraag
    gericht op verbetering!
52
Q

wat is agogiek

A

de leer van het begeleiden, aansturen of beleidsmatig mogelijk maken van veranderingsprocessen bij mensen opdat ze meer grip krijgen op hun leven.

53
Q

wat zijn de modellen van donkers

A

sociaal technologisch model, persoonsgerichte model, maatschappijkritisch model

54
Q

wat houdt het persoonsgerichte model in

A
  • gaat uit van het geloof in de capaciteiten van de mens om eigen keuzes te maken en betekenis en waarden toe te kennen aan zichzelf en de wereld om hen heen.
  • problemen ontstaan in communicatie tussen mensen.
55
Q

wat zijn de uitganspunten van het persoonsgerichte model

A
  • subjectief.
  • fenomenologie: ieder mens is uniek.
  • maatschappij vormen we samen.
  • gericht op zelfregulatie.
56
Q

wat houdt het sociaal technologisch model in

A
  • leven in een snelveranderende samenleving vraagt om aanpassingen van individuen, groepen en organisaties.
  • niet iedereen slaagt daarin> ontstaan psycho sociale problemen.
57
Q

wat zijn de uitgangspunten van het sociaal technologisch model?

A
  • objectief.
  • wetenschappelijke benadering.
  • nadruk op het aanleren van kennis en vaardigheden bij client.
  • weinig aandacht voor sociale context.
  • evidence based benadering.
58
Q

wat houdt het maatschappijkritisch model in

A
  • handelen van de client wordt als sociaal verschijnsel gezien.
  • oorzaak van problemen van individuen vind vaak oorsprong in sociale en maatschappelijke omstandigheden.
59
Q

wat zijn de uitgangspunten van het maatschappijkritisch model

A
  • zogenaamde objectieve feiten zijn vaak politieke keuzes, ingegeven door heersende belangen.
  • historisch maatschappelijke context is essentieel.
  • economie en belangen zijn doorslaggevend.
  • hulpverlening werkt niet