Adolescentie Flashcards

1
Q

Wat bestudeert men in de ontwikkelingspsychologie?

A

De veranderingen die de mens meemaakt doorheen zijn leven. Men wil weten wat er precies verandert, hoe die veranderingen verlopen en wat de oorzaken van die veranderingen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In de ontwikkelingspsychologie worden er vijf ontwikkelingsfasen onderscheiden. Welke?

A
  • de babytijd
  • de peuter- en kleutertijd
  • de lagere schoolleeftijd
  • de adolescentie
  • de volwassenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bedoelt men met ‘puberteit’?

A

De periode waarin er lichamelijke veranderingen plaatsvinden, wat zichtbaar wordt met het verschijnen van de secundaire geslachtskenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat bedoelt men met ‘adolescentie’?

A

Verwijst naar het bereiken van psychologische maturiteit en sociale autonomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De biologische veranderingen hebben grote invloed op de psychosociale ontwikkeling. Dit kan op 3 manieren. Welke?

A
  • Directe invloed
  • Invloed op het zelfbeeld
  • Sociale omgeving reageert anders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie is Piaget?

A

Een Zwitserse wetenschapper, filosoof en psycholoog, en een belangrijke theoreticus die het denken over de cognitieve ontwikkeling diepgaand heeft bestudeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij het begin van de adolescentieperiode beginnen zich formele denkoperaties te vormen. Welke?

A
  • Abstract denken

- Hypothetisch-deductief denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij het begin van de adolescentieperiode beginnen zich formele denkoperaties te vormen. Omschrijf ‘Abstract denken’.

A

Denken over zaken die er niet zijn en over situaties die anders zouden kunnen zijn dan ze op dit moment feitelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij het begin van de adolescentieperiode beginnen zich formele denkoperaties te vormen. Omschrijf ‘hypothetisch-deductief denken’.

A

Denken door eerst hypothesen op te stellen en vervolgens deducties te maken. Dus eerst vooronderstellingen en dan gevolgtrekkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de gevolgen van de formele denkoperaties die de adolescent ontwikkeld?

A
  • Ze kunnen genieten van argumenteren.
  • Ze leren te relativeren.
  • Ze kunnen rebelleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan je als leerkracht handig inspelen op de formele denkoperaties van de adolescent?

A

Door in de lesopbouw gebruik te maken van werkvormen waar de leerling actief betrokken wordt. (vragen stellen, groepswerk, discussie,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Binnen de morele ontwikkeling onderscheiden we drie categorieën. Welke?

A
  • Het conventioneel niveau
  • Het preconventioneel niveau
  • Het postconventioneel niveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Binnen de morele ontwikkeling onderscheiden we drie categorieën. Omschrijf het ‘conventioneel niveau’.

A

In je moreel oordeel rekening houden met de gemaakte afspraken en verwachtingen in je eigen leven en in de maatschappij waarin je leeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Binnen de morele ontwikkeling onderscheiden we drie categorieën. Omschrijf het ‘preconventioneel denken’.

A

Enkel aan jezelf denken en niet aan de gemaakte afspraken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Binnen de morele ontwikkeling onderscheiden we drie categorieën. Omschrijf het ‘postconventioneel denken’.

A

Je eigen leven en de maatschappelijke context waarin je leeft overstijgen, je ethische principes op een rijtje zetten en een hoogstaand principe toe passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Er zijn enkele bemerkingen te maken bij de theorie van Kohlberg over de morele ontwikkeling. Welke zoal?

A
  • De verschillende stadia volgen elkaar niet zo mooi op
  • Het is niet altijd mogelijk om tot het hoogste niveau te komen.
  • Er zijn culturele invloeden.
  • Het gaat enkel over moreel redeneren. Men doet ook niet altijd wat men zegt.
  • Verschillen tussen jongens en meisjes.
17
Q

Wat is een conventie?

A

Afspraken, regels,…

18
Q

In de sociaal-emotionele ontwikkeling onderscheidt Erikson 8 stadia in de ontwikkeling van een persoon. Wat vinden we terug in iedere fase?

A

In iedere fase zijn er twee tegenstrijdige elementen . Deze tegenstellingen veroorzaken spanningen en leiden tot een crisis. De oplossing van deze crisis, op de mislukking van oplossing, drukt een blijvende stempel op de verdere persoonlijkheidsontwikkeling van het individu.

19
Q

Wat is een moratorium?

A

Uitstel, opschorting.

20
Q

De adolescentie wordt gekenmerkt door het ontstaan van de identiteitscrisis. Verklaar.

A

Door de snelle, disharmonische groei, de seksuele ontwikkeling, veranderende verwachtingen vanuit de omgeving en de nieuwe cognitieve mogelijkheden begint de adolescent zich vragen te stellen: wie ben ik, wie zou ik willen zijn en hoe ervaren anderen mij?

21
Q

Waarom noemen we de adolescentie ook een experimenteerfase?

A

Omdat de adolescent allerlei identiteiten kan en gaat uitproberen.

  • Hij wordt kritisch tegen ouderen
  • Gedraagt zich conform t.o.v. leeftijdsgenoten
  • Hij gaat dwepen met idolen
  • Nood aan eigen territorium
22
Q

Waarom kan men de adolescentie ook zien als een psychosociaal moratorium?

A

De jongere stelt de definitieve keuze nog even uit en experimenteert met enkele mogelijkheden.

23
Q

Welke processen bevorderen de identiteitsontwikkeling bij adolescenten?

A

Identificatie en experimenteren.

24
Q

Identificatie en experimenteren bevordert de identiteitsontwikkeling. Omschrijf ‘identificatie’.

A

Bij identificatie gaat de jongere gedragingen, normen, opvattingen, interesses of andere aspecten van een bepaalde persoon (vaak ook idolen) overnemen en zich eigen maken.

25
Q

Identificatie en experimenteren bevordert de identiteitsontwikkeling. Omschrijf ‘experimenteren’.

A

De adolescent ontdekt zichzelf door te experimenteren. Het is een leerproces waarbij de adolescent tijdelijk aan bepaalde activiteiten deelneemt of zich volgens bepaalde regels gedraagt, overeenkomstig de verwachtingen van de omgeving of sector waarvan hij deel uitmaakt.

26
Q

Waarom is het belangrijk als leerkracht te weten dat een adolescent van identificatie gebruik maakt?

A

Als leerkracht heb je een voorbeeldfunctie, jongeren kunnen zich namelijk spiegelen aan de manier waarop je je als leerkracht gedraagt.

27
Q

Bij de identiteitsontwikkeling gaan adolescenten experimenteren met voornamelijk twee zaken. Welke?

A
  • Met sociale rollen

- Met zelfstandigheid

28
Q

Bij de identiteitsontwikkeling gaan adolescenten experimenteren met sociale rollen en zelfstandigheid. Omschrijf ‘sociale rollen’.

A

Men gaat tijdelijk aan bepaalde activiteiten deelnemen of zich volgens bepaalde regels gedragen.

29
Q

Bij de identiteitsontwikkeling gaan adolescenten experimenteren met sociale rollen en zelfstandigheid. Omschrijf ‘zelfstandigheid’.

A

Het innemen van een zelfstandige positie met bijhorende rollen.

30
Q

Waarom speelt de sociale omgeving een grote rol bij de identiteitsontwikkeling van de adolescent?

A

In het leerproces naar zelfstandigheid zal de adolescent leren welke rollen hij/zij kan en wil vervullen. Van de omgeving verwacht de adolescent activering en bevestiging.

31
Q

Wat bedoelen we met ‘activering’ binnen de identiteitsontwikkeling van de adolescent?

A

Dat de omgeving (ouders, leerkrachten, leeftijdsgenoten) hem of haar activeert en prikkelt tot zelfstandig optreden.

32
Q

Wat bedoelen we met ‘bevestiging’ binnen de identiteitsontwikkeling van de adolescent?

A

Zelfstandig optreden moet ondersteund en positief gewaardeerd worden. De eigen opvattingen van de adolescent moeten serieus genomen worden.

33
Q

Wat is emancipatie?

A

Het zich vrijmaken van beperkingen, het verwerven van rechten die andere mensen ook hebben.

34
Q

Hoe kunnen we emancipatie omschrijven als het gaat over de adolescenten?

A

Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid nastreven bij het inrichten van het eigen leven.

35
Q

Waarom is het emancipatieproces van de adolescent ook een losmakingsproces?

A

Omdat zowel de adolescent alsook de ouders elkaar moeten loslaten, afstand nemen van.

36
Q

Waarom is er een dubbelzinnige houding tegenover het losmakingsproces?

A

Omdat de adolescent enerzijds vrijheden vraagt, maar hij toont ook afhankelijkheid.

37
Q

Wat is conformeren?

A

Zich aanpassen of schikken aan de omstandigheden of aan de groep.

38
Q

Geef enkele tips om om te gaan met pubers.

A
  • Help pubers
  • Laat ze uitslapen
  • Laat ze vertellen en LUISTER
  • Stel duidelijke grenzen en handhaaf die
  • Ga niet argumenteren
  • Geef ruimte voor experimenteren
  • Leef je in
  • Schakel over van straf naar beloning
  • Maak je liefde onvoorwaardelijk
39
Q

Er zijn verschillen tussen jongens en meisjes. Wat bedoelen we met ‘sekse’ en ‘gender’.

A
  • Sekse: biologische verschillen

- Gender: sociale verschillen