Aanvullende diagnostiek (Hc 9 t/m 13 en PR12 t/m 15) Flashcards
Wat voor soort onderzoek is urineonderzoek?
Kwalitatief onderzoek
Waar let men op bij macroscopische beoordeling van urine?
Volume, kleur (licht, donker, rood, groen), geur (aceton, ammoniak), helderheid (troebeling door onoplosbare zouten en celmateriaal) en soortelijk gewicht (afwijkend bij o.a. diabetes mellitus)
Waar test men urine op bij klinisch chemisch onderzoek van urine?
pH, eiwitten, glucose, hemoglobine
Noem gemiddelde dagelijkse urineproductie per diersoort. (in L/dag)
Paard: 3-6 Rund: 6-12 Schaap en geit: 0,5-1 Varken: 2-4 Hond: 25-41 ml/kg lichaamsgewicht per dag Kat: 22-30 ml/kg lichaamsgewicht per dag Mens: 1-1,2
Waardoor ontstaat de ammoniakgeur bij urine?
Door bacteriële afbraak van ureum (bijv.: bacteriële blaasontsteking)
Waardoor ontstaat de acetongeur bij urine?
Door overmatige afbraak van TAG uit het vetweefsel. Overschot aan vrijgekomen VZ wordt dan in ketonlichamen omgezet. Komt voor bij: negatieve energiebalans of een lagere insuline secretie/gevoeligheid
Waardoor wordt de gele kleur van urine veroorzaakt?
Met name door urobiline wat een restproduct is van heemafbraak.
Welke term wordt gebruikt voor verminderde urineproductie?
Oligurie
Welke term wordt gebruikt voor vermeerdere urineproductie?
Polyurie
Waardoor kan een rode kleur bij urine veroorzaakt worden?
Bijmenging van bloed/hemoglobine, bepaalde plantenkleurstoffen (porfyrines) (bij konijnen)
Waardoor kan een geelbruine tot geelgroene kleur bij urine veroorzaakt worden?
Galkleurstoffen en bilirubine
Waardoor kan een bruine kleur bij urine veroorzaakt worden?
Door myoglobine/porfyrines
Bij welke diersoorten is de verse urine in het algemeen niet helder? En waardoor komt dit?
Konijnen, paarden en cavia’s. Doordat de calciumhuishouding bij deze dieren via de nieren wordt gereguleerd. Bij gezonde paarden: vaak slijm van klieren in het nierbekken.
Wat kunnen oorzaken zijn van troebeling bij verse urine?
Gevolg van bacteriën, ery’s, leukocyten etc., onopgeloste zouten als fosfaat, uraat, carbonaat, oxalaat. Neerslaan zouten vaak afhankelijk van pH van de urine.
Wat is de oorzaak van melkachtige urine?
Bijmenging van pus of vetten.
Wat kan de oorzaak zijn van echte vlokken in de urine?
Fecale contaminatie of samenklontering van kristallen.
Hoe bepaal je het soortelijk gewicht van een urinemonster?
M.b.v. een refractometer
Wat zegt een hoog soortelijke gewicht van de urine over de patiënt?
De nieren kunnen de urine goed concentreren.
Wat zegt een laag soortelijk gewicht van de urine over de patiënt?
Minder concentrerend vermogen van de nieren, of gevolg van veel vochtopname.
Waar duidt een hoog soortelijk gewicht van urine op?
Ernstige dehydratatie
Bij diabetes mellitus is de urine lichtgeel met een hoog S.G. Verklaar hoe het kan dat de urine lichtgeel van kleur is.
Veel suiker in de tubulus van de nefronen zorgen voor osmotische aantrekking van water, waardoor er polyurie en urine met een lichte kleur ontstaat.
Noem de gemiddelden soortelijk gewicht voor paard, rund, schaap, varken, hond en kat.
Paard: 1.025-1.060 Rund: 1.025-1.045 Schaap: 1.015-1.046 Varken: 1.010-1.030 Hond: 1.020-1.045 Kat: 1.035-1.060
pH is sterk afhankelijk van dieet. Wat is de referentiewaarde voor herbivoren? En voor carnivoren?
Herbivoren: 7,5-8
Carnivoren: 6-7
Waar kan acidotische urine op duiden?
Musculaire eiwitafbraak, metabole acidose, hypokalemie.
Waar kan alkalische urine op duiden?
Bacteriële infectie (ammoniakvorming), metabole alkalose, bepaalde medicijnen, lang bewaren van de urine na monstername (bacteriën die ureum in ammoniak omzetten)
Waarom moet basische urine verdund worden met azijnzuur bij eiwitbepaling?
Voor een betrouwbaarder resultaat, want basische urine kan meteen na onderdompeling een lichte kleuromslag geven.
Wat is belangrijk om onderscheid in te maken wanneer je bloed aantreft in urine?
Bloed in urine is pathologisch. Onderscheid tussen hemoglobinurie (hemoglobine) en hematurie (ery’s). Verschil: bij hematurie (lokale verkleuring op de plekken waar de ery’s kapot zijn gegaan) en bij hemoglobinurie (hele testzonde in zijn geheel verkleurd)
Wanneer is er sprake van bilirubinurie?
Bij slechte nierfunctie of hoge concentratie van bilirubine in het bloed (obstructie van galwegen)
Waarvan is een hoge concentratie bij bilirubinurie?
Geconjugeerd bilirubine, vnl. bij obstructie galwegen
Wat houdt serologische diagnostiek in?
Diagnostiek gebaseerd op het aantonen (kwalitatief en/of kwantitatief) van specifieke antilichamen tegen een bepaalde infectieziekte die gevormd zijn in het serum van een patiënt
Wat is een titer?
De hoogste verdunning van het serum waarin nog antilichamen worden aangetoond.
Wat zijn redenen waarom een significante titerstijging noodzakelijk is bij het stellen van een diagnose?
Aanwezigheid antilichamen kan namelijk ook komen door: reeds eerder doorgemaakte infectie, na vaccinatie en aanwezigheid maternale antilichamen bij het jonge dier.
Wat wordt bedoeld met het eerste serum?
Afname van serum tijdens acute fase van de ziekte (= eerste moment waarop een dier klinische klachten vertoond). Andere benaming: preserum, acute fase serum.
Wat wordt bedoeld met het tweede serum?
Het 2-4 weken later (na eerste moment waarop een dier klinische klachten vertoond) afnemen van serum. Andere benaming: postserum, reconvalescente serum.
Wat wordt bedoeld met gepaarde sera?
Een eerste en tweede serum afnemen, duurt wel lang. Noodzakelijk wanneer enkelvoudig serologisch onderzoek niet voldoende bewijzend is voor een acute infectie.
Waar hangt de relatieve gevoeligheid van serologische reacties van af?
Van de hoeveelheid antilichamen die noodzakelijk zijn voor een zichtbare reactie.
Noem voorbeelden van technieken die de serologische diagnostiek worden toegepast.
Enzyme-linked- immunosorbent assay (ELISA), hemagglutinatie inhibitietest (HI)/remmingstest (HAR), serum neutralisatietest (SN), immunofluorescentietest (indirect, IFA), agargel precipitatietest (AGP)/immunodiffusie.
Welke drie parameters zijn van belang om de betrouwbaarheid van een test te bepalen?
Sensitiviteit, specificiteit en prevalentie van de aandoening waarvoor men test.
Wat is de sensitiviteit?
Percentage van positieve dieren dat de test ook als positief wordt herkend.
Wat is de specificiteit?
Percentage van negatieve dieren dat door de test als negatief wordt herkend.
Wat is de detectiegrens?
Kleinste hoeveelheid van een agens of antistof die een test nog in een bepaalde hoeveelheid monster kan detecteren.
Wat is de gouden standaard?
gekozen waarde, sensitiviteit en specificiteit worden bepaald t.o.v. de gouden standaard.
Wat is de prevalentie?
Het gedeelte van een populatie dat op een bepaald moment de bewuste ziekte of infectie heeft.
Wat is ‘de voorspellende waarde van een positieve uitslag’?
Het percentage van de dieren met een positieve uitslag dat ook werkelijk positief is.