A p. 61 D-N Flashcards
1
Q
ohne
A
zonder
2
Q
vieleicht
A
misschien
3
Q
das Handy
A
het mobieltje
4
Q
wichtig
A
balangrijk
5
Q
wählen
A
kiezen
6
Q
die Verwandten
A
de familieleden
7
Q
Das stimmt.
A
Dat klopt.
8
Q
Geburtstag haben
A
jarig zijn
9
Q
oft
A
vaak
10
Q
jetzt
A
nu
11
Q
Gefällt es dir?
A
Vind jij het leuk?
12
Q
in Ordnung
A
okay
13
Q
auch
A
ook
14
Q
toll
A
leuk
15
Q
sich freuen
A
zich verheugen
16
Q
wenn
A
wanneer, als
17
Q
zu zweit
A
met z’n tweeën
18
Q
fast
A
bijna
19
Q
der Grund
A
de reden
20
Q
einladen
A
uitnodigen
21
Q
ab
A
vanaf
22
Q
gute Laune
A
goed humeur
23
Q
die bedeutung
A
de betekenis
24
Q
häufig
A
vaak
25
Q
nur
A
(alleen) maar, slechts
26
Q
zum Biespiel (z. B.)
A
bijvoorbeeld (bijv.)
27
Q
es gibt
A
er is, er zijn
