98 Flashcards
1
Q
Paragraph
A
Alinea
2
Q
To reach
A
Bereiken
3
Q
To imply
A
Suggereren/ laten door schemeren
4
Q
To express
A
Uitdrukken
5
Q
Main
A
Hoofd-/ voornaamste
6
Q
Main point
A
Essentie/ hoofdpunt
7
Q
To serve
A
Dienen ertoe
8
Q
To state
A
Beweren
9
Q
Statement
A
Bewering
10
Q
To deal With
A
Gaan over
11
Q
To replace
A
Vervangen
12
Q
Attitude
A
Houding/ opvatting
13
Q
View
A
Mening
14
Q
Point of view/ viewpoint
A
Standpunt
15
Q
Judging from
A
Te oordelen naar/ op grond van
16
Q
To Sum up/ to summarise
A
Samenvatten
17
Q
To point out
A
Duidelijk maken
18
Q
To describe
A
Beschrijven
19
Q
To argue
A
Beweren
20
Q
What is the point Made about…?
A
Wat wordt er gezegd over…?
21
Q
With regard to/ With respect to
A
Met betrekking tot
22
Q
To insert
A
Tussenvoegen
23
Q
To characterise
A
Typeren
24
Q
To emphasise/ to stress
A
Benadrukken
25
To account doe
Verklaren
26
To reflect
Weergeven
27
To amount to
Neerkomen op
28
Quotation
Citaat
29
Alinea
Paragraph
30
Bereiken
To reach
31
Suggereren/ laten door schemeren
To imply
32
Uitdrukken
To express
33
Hoofd-/ voornaamste
Main
34
Essentie/ hoofdpunt
Main point
35
Dienen ertoe
To serve
36
Beweren
To state
37
Bewering
Statement
38
Gaan over
To deal with
39
Vervangen
To replace
40
Houding/ opvatting
Attitude
41
Mening
View
42
Standpunt
Point of view/ viewpoint
43
Te oordelen naar/ op grond van
Judging from
44
Samenvatten
To Sum up/ to summarise
45
Duidelijk maken
To point out
46
Beschrijven
To describe
47
Beweren
To argue
48
Wat wordt er gezegd over…?
What is The point Made about…?
49
Met betrekking tot
With regard to/ With respect to
50
Tussenvoegen
To insert
51
Typeren
To characterise
52
Benadrukken
To emphasise/ to stress
53
Weergeven
To reflect
54
Neerkomen op
To amount to
55
Citaat
Quotation