9+10 Flashcards

1
Q

fare a meno

A

niet zonder kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fare a meno

A

niet zonder kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

congiuntivo imperfetto

A

Vanessa non crede che io le abbia detto al verità.
wordt gebruikt om een mening of veronderstelling uit te drukken in het verleden. (Vanessa gelooft niet dat ik haar de waarheid heb verteld.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

congiuntivo presente

A

Hiermee druk je een wens, gedachten, geloof, bezorgdheden en twijfel uit.
De werkwoorden die aantonen dat het om een conjunctief gaat zijn:
volere (willen)
sperare (hopen)
pensare (denken)
credere (geloven)
temere (bang zijn)
dubitare (twijfelen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik dacht dat jij in Italië woonde.

A

Pensavo che tu vivessi in Italia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zou jij doen als alles mogelijk was?

A

(Che) cosa faresti se tutto fossi possibile?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als ik rijk was, zou ik een schip kopen.

A

Se fossi ricco, comprerei una barca.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik hoopte dat jullie zouden winnen [of letterlijk: wonnen].

A

Speravo che vinceste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik ging fietsen ook al regende het.

A

Andavo in bicicletta nonostante piovesse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het is alsof het hen niets interesseert.

A

È come se non interessassero a nessuno.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Was het maar waar!

A

Magari fosse vero!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sono olandese

A

beter dan vengo da ollanda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vierkant

A

quadrato

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

non fa che sbuffare

A

hij doet niets anders dan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

non faccio che pensare a te

A

ik kan niet anders dan aan jou denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

del piu e del meno

A

van dit en dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

insalata scondita

A

salade zonder dressing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

je bent gek

A

sei fuori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ti sei ricordato di portare

A

heb je onthouden om mee te nemen..? me ne sono ricordato. want di wordt met ne vervangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

la freccia

A

de pijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

lasciare che, lascio che

A

= + conjunctivo. bv che tu vada

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

lascio ch’io piangia

A

laat me huilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

allaciargli, allacciare

A

vastbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

subire, subisse

A

lijden, leed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

sbrigativo

A

gehaast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

sfiorano, sfiorare

A

aanraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

sveltina

A

vluggertje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

mi imbucavo

A

ik crashte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

non posso mica aspettare

A

Ik kan niet wachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

farne di cotte e di crude

A

van alles (slechts) doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

lascio qualche spicciolo

A

Ik laat wat kleingeld achter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

petto sudato

A

bezwete borst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

mica vengo questa sera

A

Ik kom vanavond niet

34
Q

mica tanto

A

niet veel

35
Q

Non sto mica bene! /Non sto affatto bene!

A

Ik voel me helemaal niet goed!

36
Q

Non ho mica una Ferrari! / Ik heb helemaal geen Ferrari!

A

Ik heb helemaan geen Ferrari!

37
Q

una filippica zeppa

A

een volledige tirade

38
Q

accasciato

A

ingestort

39
Q

stendi il braccio

A

strek uw arm uit

40
Q

il pienone

A

vol huis

41
Q

svenduto

A

uitverkocht

42
Q

cretinate da giovinastro

A

onzin van jongeren

43
Q

non posso mica fargli passare

A

Ik kan hem niet laten passeren

44
Q

lei sobbalza

A

ze springt

45
Q

tossicodipendente

A

verslaafd

46
Q

mi squadra

A

zij kijkt naar mij

47
Q

di cosa ti fai / si fa?

A

wat gebruik je / wat gebruikt ze

48
Q

vorrei andarmene da qui (lui lui andarsene)

A

Ik zou hier graag weg willen

49
Q

busso alla sua casa, bussare

A

ik klop op haar huis, kloppen

50
Q

malapena

A

nauwelijks

51
Q

guaisce, guaire

A

jankt, janken

52
Q

dare retta / non ti do retta

A

opvolgen, ik volg je niet op

53
Q

scrollo la testa

A

hoofd schudden

54
Q

Va a dà via el cù!

A
55
Q

Me ne vado

A

ik ga

56
Q

essere al verde / sul lastrico

A

op straat /blut

57
Q

fare bancarotta

A

bankroet

58
Q

a gonfie vele

A

op volle snelheid

59
Q

anno bisestile

A

schrikkeljaar

60
Q

foriero di sventure

A

voorbode van ongeluk

60
Q

preavviso

A

opzegtermijn

61
Q

gestirà una libreria

A

zal een boekwinkel runnen

62
Q

riparto

A

afdeling

63
Q

non è affidabile, inaffidabile

A

onbetrouwbaar

64
Q

stendere i panni

A

was ophangen

65
Q

scenata/scenate

A

scene(s)

66
Q

voglio guASTARTI

A

Ik wil je verwennen

67
Q

si era rassegnata a mandar giù

A

ze had zich erbij neergelegd het door te slikken

68
Q

impacciata

A

ongemakkelijk

69
Q

sindacato

A

vakbond

70
Q

lei la pedinato

A

ze stalkte haar

71
Q

sorniona

A

sluw

72
Q

per spezzare la noia

A

om de verveling te doorbreken

73
Q

non parla di queste cose

A

ze praat niet over die dingen

74
Q

accidenti

A

verdomme, jeetje (kan positief zijn)

75
Q

breve puntata

A

kort bezoekje

76
Q

tenerseli stretti

A

houd ze vast

77
Q

angoscia

A

angst

78
Q

brindare

A

proosten

79
Q
A