5+6 Flashcards
toeval en willekeur
caso e casualità
beperking
vincolo, vincoli
ik doe mijn best
do il meglio
Preferirei saltare oggi
vandaag sla ik liever over
de beroemste poezie
la poesia più famosa
vierkantje
piazzetta
je bent gek
sei matto
risultare
blijken (to result)
aimè
arme ik
ontwijken
schivare, schivo, schivando
appena sfornate
vers gebakken
Sulla soglia
op de drempel
uilen op een tak
gufi su un ramo
di fianco a un ragazzo
naast een jongen
come un naufrago
als een schipbreukeling
sluit de luiken
chiude le imposte
kortademigheid
fiato corto
de pot sist
la pentola sfrigola
i manici sono roventi
de handvatten zijn heet/roodgloeiend
haalbaar
fattibile
twee nerds
due smanetta
zeef
setaccio
ciglio della strada
rand van de straat
wimper
ciglio
met een stok
col bastone
il miglio, più caro, più pericoloso che oi abbia mai visto/visitato o che sia mai stata
mooiste/duurste etc = conjunctivo!
de heg
la siepe
annegare, annega
verdrinken, hij verdrinkt
de jeugd
gioventù
hij vertrouwt t niet
non si fida
un filo
een draad/rij
fila tutto liscio
alles verloopt soepel
il discorso non fila
het gesprek komt niet op gang
die kutzooi
quella porcheria
stuzzichini
hapjes
stuzzicare
prikkelen
schoondochter
nuora
nagels
unghie
volleybal
pallavolo
in folie
nella stagnola
verteren
digerire, sta digerendo
ze is dement
ha la demenza
buongustaio
fijnproever
vogelnest
nido d’uccello
in de regen
sotto la pioggia
ik denk van wel
Credo di si (niet: che si)
cocente
kokend
oramai
nu
mi fece sorridere
deed me lachen
un appezzamento
een stukje
un ettaro di terreno
hectare grond
storpino
Kreupel
een leeg uurtje
nell’ora buca
costeggiare
langs (de kust) lopen
zo niet / was het niet zo geweest
in caso contrario
corteggiare
het hof maken
le chiome degli alberi
bladerdak
een zuchtje wind
un alito di vento