8 Problem Solving Flashcards

1
Q

• Exhaustive search

A

• Exhaustive search

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Heuristiek

A

Strategie waarbij een deel van de informatie wordt genegeerd met het doel om snellere, makkelijkere en/of accuratere keuzes te maken. Echter kan deze zorgen voor een incorrecte oplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

• Gick & Holyak  Onderzochten analogische transfer in 3 condities:

A

• Gick & Holyak  Onderzochten analogische transfer in 3 condities:
o Analogy + general principle = Analoog probleem, het onderliggende principe is gegeven.
o Analogy + diagram = Analoog probleem, schets van het onderliggende principe is gegeven.
o Analogy + ander analoog probleem = 2 analoge problemen.
Het (gedeeltelijk) geven van het onderliggende principe heeft de participanten niet geholpen bij het herkennen/gebruiken van de analogie. Bij 2 analoge problemen waren ze wel in staat kennis van het ene probleem op het andere toe te passen ( = schema induction).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

o Lane & Schooler  Verbaliseren

A

o Lane & Schooler  Verbaliseren zorgt ervoor dat participanten surface similarity zien, maar geen structural similarity. Mogelijke verklaring hiervoor is dat surface features makkelijker onder woorden te brengen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Means-ends heuristic

A

Means-ends heuristic = Ends, ofwel het gewenste resultaat, wordt geïdentificeerd. Aan de hand daarvan ga je op zoek naar methoden om dat resultaat te bereiken. Dit is één van de meeste effectieve en flexibele probleemoplossende strategieën en heeft 2 belangrijke componenten:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Means-ends heuristic heeft 2 belangrijke componenten:

A

• Het probleem wordt opgedeeld in subproblemen (praticumverslag opdelen in stukjes).
• Het verschil tussen de huidige staat en het doel wordt zo veel mogelijk beperkt (iedere dag een stukje typen).
Onderzoek naar means-ends heuristic:
• Er is gebleken dat men het lastig vindt om weg te bewegen van de doelstaat. Toch moet je soms een stapje terug doen, het verschil tussen de initiële- en doelstaat vergroten, om een doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hill-climbing heuristic

A

Wanneer er meerdere opties beschikbaar zijn, kiest men consistent voor degene die hen het meest direct naar hun doel zal leiden. Dit kan handig zijn als je niet genoeg informatie hebt over alternatieven. Echter kan het zijn dat er een indirect alternatief is met betere voordelen, het zorgt dus niet altijd voor de beste uitkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Early gestaltist inzicht

A

Early gestaltist view  Nadruk ligt op het geheel en niet op een verzameling van delen. Het is belangrijk om een probleem als geheel te zien als je inzicht wil verkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Neo-gestaltist view
A

Er zijn 2 dingen die het oplossen van inzichtvolle problemen onderscheid van het oplossen van niet-inzichtvolle of wel routineproblemen.
• Bij het oplossen van routineproblemen kunnen de probleemoplossers hun vermogen om het probleem succesvol op te lossen goed inschatten. Bij inzichtvolle problemen is dit niet het geval.
• Succesvolle probleemoplosser van inzichtvolle problemen zijn over het algemeen pessimistisch over hun eigen vermogen tot het oplossen van dit probleem. Niet-succesvolle probleemoplossers zijn juist optimistisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  • Transfer
A
  • Transfer = Het overdragen van kennis/vaardigheden van de probleemsituatie naar de andere.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

• Positieve transfer

A

• Positieve transfer = Een eerder opgelost probleem maakt het oplossen van een later probleem makkelijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

• Negatieve transfer

A

• Negatieve transfer = Een eerder opgelost probleem maakt het oplossen van een later probleem lastiger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

o Incubatie

A

o Incubatie = Een nieuw probleem enige tijd negeren. Zo kan het onbewust verwerkt worden waardoor negatieve transfer wordt geminimaliseerd. Dit werkt beter bij fysieke- dan linguïstische taken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mental set/Verschansingen

A

Een bestaand model voor een probleem en/of het oplossen hiervan. Deze strategie werkt normaliter goed dus is iemand erop gefixeerd. Echter zal deze niet in alle situaties goed werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Functionele fixatie

A

Het onvermogen om te realiseren dat een object dat in een bepaalde situatie wordt gebruikt, ook in andere situaties gebruikt kan worden. Hierdoor is het lastig om nieuwe problemen op te lossen met oude tools.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Transparantie

A

Transparantie

17
Q

Artikel creativiteit

A

Er is aan de hand van een dual-task onderzocht of inhibitory control nodig is om creatief te zijn. Participanten moesten een creatieve- en inhibitory control taak uitvoeren. Creatieve taak  Strategieën voorstellen om ei 10m te laten vallen zonder dat het breekt.

18
Q

Groepen

A

• Enkel de ei taak
• Ei- en de congruente versie van de Strooptaak (vereist geen inhibitory control).
• Ei- en Strooptaak (vereist inhibitory control),
Antwoorden op de creatieve taak werden geëvalueerd aan de hand van vloeibaarheid (= hoeveelheid oplossingen), flexibiliteit (= verschillende categorieën oplossingen) en expansiviteit (= buiten het fixatie-gebied).
• Inhibitory control verminderde creatieve capaciteiten op het gebeid van vloeibaarheid en expansiviteit.

19
Q

experiment 2

A
  • Experiment 2  3 groepen participantenL
    • Enkel de ei taak
    • Ei taak, low demanding werkgeheugen taak en dot memory task
    • Ei taak, high demanding werkgeheugen taak en dot memory task
    Werkgeheugen load liet geen significant effect zien op de creatieve ideeën.
20
Q

Conclusie

A

Conclusie = Inhibitory control is van cruciaal belang bij het tegengaan van fixatie-effecten.