8. DSM-5 Flashcards

1
Q

klinisch beoordelen

A

het verzamelen van info en het trekken van conclusies dmv observatie, psychologische tests, neurologische tests en intervieuws om het probleem van de persoon en de aanwezige symptomen vast te stellen.

  • vaardigheden
  • capaciteiten
  • persoonlijkheidskenmerken
  • cognitief en emotioneel functioneren
  • de sociale context
  • culturele factoren

dit zijn belangrijk voor de volgende dingen;
- bepalen of behandeling nodig is
- welke behandeling het beste werkt
- te bepalen of de al gestarte behandeling werkt of nog nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aspecten bij beoordelen

A
  • interbeoordelaars betrouwbaarheid; verschillende psychologen zouden op dezelfde conclusie uit moeten komen
  • test-hertest betrouwbaarheid: iemand die een test op twee verschillende momenten doet zou op dezelfde resultaat uit moeten komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

validiteit

A
  • gezichtvaliditeit; een test lijkt (inhoudelijk) te meten wat het moet meten, maar dit is niet gebaseerd op feitlijke onderzoek. bijv nieuwe depressie test heeft daadwerkelijk vragen over depressie
  • gelijktijdige/beschrijvende validiteit; een nieuw ontworpen test moet ongeveer dezelfde resultaten geven als een oudere bewezen test
  • voorspellende validiteit: wanneer een test nauwkeurig de toekomst kan bepalen, bijv een test die voorspelt of iemand het goed gaat doen op de universiteit
  • cross-sectionele validiteit: gedrag dat wordt gemeten in een bepaalde situatie moet ook in een andere situatie voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

standaardisatie

A

regels normen en procedures moeten ervoor zorgen dat een test voor iedereen hetzelfde is, ongeacht de dag dat het wordt afgenomen of door wie het wordt afgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

observatie

A
  • naturalistisch: persoon observeren in eigen omgeving
  • laboratoriium: persoon observeren in een kunstmatige of gecontroleerde omgeving, wat ook opgenomen kan worden og bekeen door een eenrichtingsspiegel (NADEEL: moeilijker cross sectionele validiteit, door reactiviteit; verandering van gedrag door de observatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

klinisch interview

A

onderzoek naar geestelijke toestanden na gesprek van psycholoog en client.

  • gestructureerd; er is van te voren een set met vragen vastgesteld
  • semi structuur; er is van te voren een set met vragen vastgesteld, maar als de psycholoog aan de hand van een antwoord die zijn aandacht vangt nog extra vragen bedenken en deze stellen
  • ongestructureerd; een gesprek met open vragen (NADEEL; misit betrouwbaarheid, vooral het ongestructureerde)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

psychologische test

A

test; persoonlijkheid, sociale vaardigheden, cognitieve vaardigheden, emoties, gedragsreacties of interesses en kan bij een individu of groep worden gedaan.

  • projective tests; eenvoudige stimuli gebruikt om een scala aan reacties uit te lokken. bijv vragen aan een client een verhaal te schrijven over een plaatje dat wordt gegeven. (thematische appercepties: beeld van de zorgen behoeften, emoties en conflicten van de patient.)
  • persoonijkheids inventerisaties; vragenlijsten met uitspraken over gevoelens, gedrag en overtuigingen, waarbij client moet aanvinken in hoeverre dit op hem van toepassin gis. VOORDEEL; makkelijke afname, gestandaliseerd, objectief, kan papier en online. NADEEL; kan nooit persoonlijkheid volledig beoordelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

neurologische test

A

gebruikt om cognitieve stoornissen te diagnosticeren die worden veroorzaakt door hersenbeschadiging als gevolg van tumoren, infecties of hoofdletsel. aan de hand van pet mri, ct- scans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

fysieke onderzoek

A

aan te tonen door gedragssymptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gedragsbeoordeling

A

wat een persoon doet, zegt, denkt en voelt. doelgedrag wordt gemeten. de client vindt dit zelf door zelfmonitoren aan de hand van de abc methode

abc- methode
- Antecent; omgevingsfactoren stimuli die doelgedrag uitlokken
- Behaviour: gedrag als gevolg van de stimuli
- Consequences: resultaten van het doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

intelligentie testen

A

niveau van cognitieve functioneren van de patient. verbale als nonverbale vaardigheden worden getest.
- NADEEL: voorspelt geen toekomstige gedrag zoals prestaties. weerspiegelen ook sociale of culturele factoren/vooroordelen en niet feitelijke intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

diagnose met dsm

A

klinische diagnose: proces waarbij beoordelingsgegevens worden gebruikt om te bepalen of het patroon van symptomen consistent is met de diagnostische criteria voor een specifieke psychische stoornis, beschreven in een gevestigde classificatiesysteem zoals dsm-5-tr of icd-11

  • het moet klinische bruikbaarheid hebben; het helpt de psycholoog bij het bepalen van de prognose, het behandelplan en de mogelijke uitkomsten van de behandeling.
  • iemand met een diagnose hoeft niet per se behandeld te worden, en iemand die niet aan de volledige criteria voldoet kan juist weer wel een behandeling nodig hebben. dit wordt bepaald door de ernst, angst, risico, opvallendheid en andere factoren van de symptomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

classificatie systemen

A

bieden mogelijkheden op het creeren van prevalentiecijfers en het kunnen stellen van eisen voor verzekeringsmaatschappijen

  • DSM: meest gebruikt geproduceerd door APA, bij 5de editie
  • ICD: alternatief dsm, geproduceerd door WHO en is bij de 11de editie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voor en nadelen van diagnose

A

NADEEL:
- stigma bij het ontvangen van een diagnose
- mensen kunnen zich anders gedragen tegenover iem met eendiagnose
- mensen met een diagnose kunnen aan hun eigen vaardigheden twijfelen

VOORDELEN:
- labels kunnen juist stigma verminderen door een verklaring te bieden voor het (ongewenst) gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TED talk over diagnosticeren va psychiastrische stoornissen

A
  • belang van vroegtijdige detectie en interventie om zelfmoorden te voorkomen. want psychische stoornissen beginnen al op een jonge leeftijd
  • psychische stoornissen moeten als hersenaandoeningen worden gezien idpv gedrag. want voor de gedragsymptomen zijn er al veranderingen in de brein.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cultuur en DSM-V

A
  • beinvloedende factoren zoals; risicofactoren, stigma, hulpzoekgedrag en beschikbare behandelingen
  • cultuurformulering intervieuws; cultuur van client kan meegenomen worden in de diagnose
  • hoe cultuur de symptomen en uitdrukking van een stoornis kan beinvloeden(verschillende uitingen van angst in japan bijv)
  • ## negen culturele concepten van distress
17
Q

verschillende elementen van een diagnose volgens dsm

A
  • diagnostische criteria en beschrijvingen: richtlijnen voor het stellen van een diagnose. als niet aan alle criteria wordt voldaan, kan ander gespecificeerd of niet gespecificeerd worden gebruikt. indien van toepassing kan bij de diagose een indicatie van ernst en beloop worden vermeld
  • subtypen; sub groeperingen binnen een diagnose die even ernstig of uitputtend zijn, bijv anorexia binge/purgerende type of restrictieve type.
  • specificaties; specificeren een bepaalde diagnose en kunnen dus wel verschillen in ernst of uitputting. bij verslaving heb je bijv specificatie mild, matig en ernstig
  • hoofddiagnose; wanneer er meerdere diagnoses zijn. de hoofddiagnose is dan het focuspunt van aandacht of behandeling
  • voorlopige diagnose: wanneer er niet genoeg tijd of info beschikbaar is voor een volledige diagnose, maar er wel een sterke veronderstelling is dat alle criteria zullen worden vervuld.
18
Q

inhoud DSM-V

A
  • diagnostische criteria
  • laboratoriumbevindingen(hersenstructuur)
  • resultaten van lichamelijk onderzoek
  • beginleeftijd
  • het beloop
  • de prevalentie
  • het risico
  • de prognose
  • culturele factoren
  • geslachtsverhoudingen
  • differentiele diagnose
19
Q

kritiek dsm-5

A
  • te veel diagnoses
  • sommige problemen worden te snel als een stoornis gezien
  • te veel kleine verschillen tussen de diagnoses waardoor mensen vaak meerdere diagnoses tegelijk hebben (comorbiditeit)
20
Q

oplossingen voor kritiek dsm-5

A
  • samenvoegen tot bredere categorieen zoals externe of interne stoornissen
  • toevoegen van algemeen psychopathologie onderdeel wat zou moeten beschrijven hoe verschillende stoornissen samenhangen en hoe ze behandeld kunnen worden ( research domain criteria rdoc; wil nieuwe classificatie systeem ontwikkelen dat gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek naar de hersenen en genen idpv alleen symptomen.
  • categorische classificatie moet veranderd worden: wanneer mensen met minder symptomen veel last hebben. -> dimensionale classificatie ; hierbij kijk je naar de ernst van de symptomen idpv of ze precies in een categorie passen. hierdoor kunnnen ook milde of ernstige symptomen worden beschreven. dit wordt bijv wel al gedaan bij verslavingen en autisme
  • interbeoordelaars/ betrouwbaarheid nog niet optimaal; voorheen was de criteria in de eerdere versies van de DSM heel onduidelijk, waardoor er weinig betrouwbaarheid was. dit is verbeterd in dsm5 maar toch kan eer nog steeds verschil van mening zijn tussen professionals. vooral als criteria vaag zijn
  • sommige categorieën missen constructieve validiteit: dit betekend dat sommige categorieën geen volledige of duidelijke voorspelling geven van gerelateerde klinische kenmerken, functionele beperkingen, de waarschijnlijke koers van de stoornis, reactie op behandeling en mogelijke oorzaken van de stoornis, zoals genetische aanleg of biochemische onbalans. echter de meeste categorieën hebben wel enige vorm van constructieve validiteit
21
Q

psychotherapie

A

wetenschapelijk gevalideerde procedures toepassen om mensen te helpen gezondere gewoonten te ontwikkelen. helpen problemen oplossen en nieuwe vaardigheden leren voor toekomstige stressoren

typen behandelingen;
- gedrag
- cognitief
- cognitief gedrag
- humanistisch ervaringsgericht
- psychodynamisch
- koppels en gezinnen
- biologische behandelingen