3. stemmingstoornissen Flashcards

1
Q

Verschil depressie en bipolaire stoornissen

A

wel of niet aanwezigheid van (hypo)manische perioden. dus momenten van extreme opleving waarbij persoon het contact met realiteit kan verliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

depressie

A
  • depressieve stoornis: afzonderlijke periodes die minstens twee weken duren en waarin er veranderingen optreden in de affect- , cognitie-, en neurovegetatieve functies en samengaat met (extreme) somberheid.
  • aanhoudend depressieve stoornis: een continue en chronische vorm van depressie. de symptomen zijn minder acuut, omdat ze over een lange periode (meer dan 2 jaar) in meer en mindere mate voorkomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken depressie

A

stemming
- depressieve stemming grotendeel van de dag
- anhedonie: verlies van interesse in eerdere interessante activiteiten

gedrag
- verminderde fysieke activiteit

cognitief
- negatief zelfbeeld
- schuldgevoel, strijken niet met de eer
- voelen verwaardeloosd
- kunnen moeilijk concentreren
- zelfmoord gedachten en zelfbeschadigen
- waanideen en hallucinaties in heftige gevallen.

fysiek
- hypersomnie: overmatig slapen
- insomnie: slaapeloosheid
- verandering in gewicht of eetgedrag
- psychomotorische vertraging: langzaam lopen of beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

DSM- 5 criteria van depressie

A

ten minste een van de symptomen is:
- depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag
- verlies van interesse of plezier in alle of de meeste activiteiten, het grootste deel van de dag, bijna elke dag

een persoon moet ten minste vijf vansymptomen ervaren:
- depressei stemming
- verlies van interesse en plezier
- verandering in eetlust( gewichtstoename, afname)
- slapeloosheid of hypersomnia
psychomotorische vertraging of onrust
- weinig energie of vermoeidheid
- gevoelens van waardeloosheid of schuldgevoelens
- problemen met concentratie en besluiteloosheid
- terugkerende gdachten aan de dood

symptomen moeten ten minste 2 weken aanwezig zijn
symptomen moeten klinisch significante klachten of beprekingen veroorzaken

symptomen kunnen niet ander worden verklaard

er is geen (hypo)manisch episode geweest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verdere categorien van depressie

A
  • enkele episoden: eenmalig een depressieve periode
  • terugkerende episoden: twee of meer episodes geweest met tussenperiodes zonder symptomen van ten minste twee maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aanhoudend depressieve stoornis

A
  • persoon moet depressieve stemming ervaren gedurende het grootste deel van de dag
    ten minste twee van de volgende criteria
  • verandering in eet lust
  • slaapeloosheid of hypersomie
  • weinig energie of vermoeidheid
  • negatief zelfbeeld
  • slechte concentratie
  • hopeloosheid
  • symptomen moeten min 2 jaar aanwezig zijn
  • symptomens moeten klinisch significante klachten of beperkingen veroorzaken
  • niet meer dan twee maanden zonder symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

subtypen depressie

A
  • angstig lijden: naast depressieve klachten ook veel angstsymptomen
  • gemengde kenmerken: aanwezigheid van ten mindte drie (hypo)manische symptomen, maar voldoet niet aan de criteria voor een manisch episode
  • melancholische kenmerken: onvermogen om genot te ervaren, sombere stemming depressie die erger wordt in de ochtend
  • psychotische kenmerken: aanwezigheid van wanen of hallucinaties
  • catatonische kenmerken: totaal gebrek aan beweging en daardoor geen actieve raltie met de omgeving, mutisme of juist extreme onrust en bijv naabootsen van de spraak of beweging van iemand anders
  • atypisch kenmerken: positieve stemming reacties op sommige geberutenissen aanzienelijke gewichtstoename en toename vna eetlust hypersomnie zware gevoelns armen en benen. gevoeligheid van persoonlijke afwijzing
  • seizoensgebonden affectieve stoornis: ten minste twee jaar waarin depressieve episodes zich voordoen tijdens een seizoen van het jaar en verdwijnen bij een ander seizoen.
  • peripartum: depressieve episde tijdens zwangerschap of in de vier weken na de bevalling
  • hopeloosheid depressie: wanneer mensen hun pessimistische denkpatronen hebben bij de belangrijkste geburtenissen in hun leven en beseffen dat ze geen manier hebben om met gevolgen van deze gebeurtenissen om te gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

epidemiologie depressieve stoornis

A
  • wereldwijd 3-16%
  • mannen 12,7%
  • vrouwen 21,3% ( vooral menarche en menopauze)
  • 2,5% kinderen
  • 8,3% adolescenten
  • tussen 18 en 29 jaar het meest
  • minder 65+
  • meer 85+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verklaring afname depressie ouderen

A
  • mensen met depressie worden minder oud
  • mensen leren naar mate ze ouder worden betere coping skills
  • historische veranderingen in de kwetsbaarheid van mensen voor depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

comorbiditeit bij depressieve stroonis

A
  • bijna 75% mensen hebben een andere psychische stoornis
  • komt voor met middengerelateerde stoornissen, paniekstoornissen, gegeneraliseerde angststoornis, PTSS, OCD, aorexia, boulimia en borderline persoonlijkheids stoornis
  • mannen: vaker comorbide met alcohol en middelen gebruik
  • vrouwen: vaker comorbide met angststoornissen, boulimie en somatisch estoornissen
  • uit onderzoek is gebleken dat depressie een direcht gevolg is van een andere stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

comorbiditeit bij aanhoudend depressieve stroonis

A
  • populatie 0,5%- 1,5%
  • 1,7% kinderen
  • 8% adolescenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

genetische factoren depressie

A
  • eerste graadsfamilie heeft 2 tot 3 x meer kans
  • eeneige tweelingen hebben 46% meer kans
  • depressie op jonge leeftijd heeft een sterke genetische basis dan depressie op volwassen leeftijd
  • serotonine transport gene. zou kunnen leiden tot afwijkingen in de regulatie van serotonine, wat stabiliteit van stemming kan beinvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hersenafwijkingen depressie

A
  • prefrontale cortex: verminderde metabolische activiteit, vermindering van het volume van de grijze stof en lagere hersengolfactiviteit(motivatie problemen) . aandacht, geheugen, planning en nieuweprobleem oplossing worden ook aangetast
  • anterior cingulate; subregio van de prefrontale cortex. verschillende activiteitsniveaus ten opzichte van de bedieningselementen. geassocieerd met aandachtsproblemen, passende reacties, coping en anhedonie, omdat dit gebied verantwoordelijk is voor de reacties op stress, emotionele expressie en sociale problemen
  • hippocampus: kleiner volume lagere metabolische activiteit. bevat veel receptoren voor cortisol( stresshormoon) en chronisch hoge niveaus kunnende ontwikkeling van nieuwe neuronen doden of remmen. schade kan leiden tot chronische opwinding van de stressreactie van het lichaam. belangrijk voor geheugen en angstgerelateerd leren
  • amygdala: vergroot en toegenomen in activiteit, die mensen kan verleiden tot aversieve of emotioneel opwindend informatie en kan leiden tot het overdenken van negatieve herinneringen en aspecten van de omgeving. helpt normaal gesproken de aandacht te vestigen op stimuli die emotioneel opvallend zijn en een grote betekenis hebben voor het individu.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

biochemische factoren depressie

A
  • monoaminen: neurotransmitters die betrokken zijn bij depressie, ze bevinden in grote heoveelheden in de limbische systeem
  • noradrenaline en serotonine: afwijkingen in het syntheseproces ( van tyrosine en tryptofaan) kunen bijdragen aan depressie. het brijgaveproces in de synaps kan ook abnormaal zijn. ook kunnen de receptoren voor deze neurotransmitters op de postsynaptische neuronen minder gevoelig zijn, of soms niet goed werken
  • dopamine: in mindere maten aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hormonale factoren depressie

A
  • slecht gereguleerde endocrien systeem
  • HPA-as reageertoverdreven op stress en keert moeilijk terug naar balans
  • hoge niveaus cortisol en crh
  • melatonine: slaaphormoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gedragsfactoren depressie

A
  • 80% met depressie rapporteerd een negatieve levensgebeurtenis voorafgaand aan hun depressie
  • gedragstheorien over depressie: positieve reinforsers in het leven worden vermindert
  • theorie van aangeleerde hulpeloosheid: oncontroleerbare negatieve gebeurtenissen leiden het vaakst tot depressie, omdat mensen hierdoor gaan geloven dat ze hulpeloos zijn. mensen verliezen hun motivatie en beperken hun acties die de omgeving kunnen beheersen en ervaren besluiteloosheid wat ze moeten doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cognitieve theorien

A
  • ze tonen een voorkeur voor negatief denken in fundamentele aandachts en geheugenprocessen. kan basis vormen voor de neiging om de wereld in een negatief daglicht te zien
  • ze hebben neiging om een te algemeen geheugen te tonen, bijv. bij de vraag heb je een herinnering bij het woord kat zeggen depressieve mensen eerder ‘dat is een dier’ oftewel algemeen dan een herinnering zoals ‘mijn ouder hebben 2 katten waar ik graag mee knuffel’ dit kan een soort coping zijn om om te gaan met traumatische herinneringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

negatieve cognitieve triade theorie

A

(Aaron beck)

mensen met een derpessie hebben een negatief beeld van zichzelf, de wereld en de toekomst ( ook wel slecht aangepaste attitudes genoemd). ook maken ze fouten in het denken die hun negatieve cognitieve gedrag ondersteunen, zoals het negeren van goede gebeurtenissen, overgeneralisatie van slechte gebeurtenissen, te snel conclusies trekken etc. deze automatische gedachten voorspellen een depressie in de loop van tijd. theorie leidde tot de creatie van cognitieve gedragstherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

geherformuleerde theorie van aangeleerde hulpeloosheid

A

mensen die negatieve gebeurtenissen gewoonlijk verklaren door oorzaken die intern stabiel en globaal zijn (type attributie style) hebben neiging zichzelf de schuld te geven van deze gebeurtenissen, verwachten dat deze gebeurtenissen in de toekomst weer zullen gebeuren en dat dit op veel terreinen van hun leven kan gebeuren. deze verwachtingen leiden op hun beurt tot gevoelens van hulpeloosheid en verlies van eigenwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

theorie van ruminatieve responsstijlen

A

sommige mensen concentreren zich wanneer ze verdrietig zijn aandachtig op hoe ze zich voelen en hin symptomen en kunnen veel mogelijke oorzaken indentificeren. ze proberen hier niets aan te doen en blijven in plaats daarvan nadenken(rumunition/herkauwen) over hun depressie. zulke mensen hebben hoger kan op depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

interpersoonlijke theorien

A
  • interpersoonlijke theorien over depressie: interpersoonlijkeproblemen gaan vaak vooraf aan depressie en zijn de stressfactoren die het vaakst worden gerapporteerd als aanleiding tot depressie. groter kans op andere conflicten
  • afwijzing gevoeligheid: verhoogde behoeft aan goedkeuring en uitingen van steun van anderen , maar tegelijkertijd gemakkelijk waargenomen afwijzingen door anderen. de sociale steun van een persoon kan geheel worden ingetrokken vanwege de ergernis van vrienden en familie, wat kan leiden tot een toegenomen en langere depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

sociaal culturele theorien

A
  • cohorteffect: recentere generaties lopen een groter risico op depressei vanwege snelle veranderingen in sociale waarden. onrealistisch hoge verwachtingen

geslachtsverschillen

  • artefact theorie: verschillen tussen gslachten is te verwijten aan het feit dat artsen of diagnostische systemen gevoeliger zijn voor het diagnosticeren van vrouwen met een depressie dan mannen; waarschijnlijk omdat vrouwen als emotioneler worden gezien
  • herkauwende theorie: vrouwen zijn meer geneigd danmannen om te piekeren of zich aandachtig te concentreren op hun depressieve symptomen waardoor ze kwetsbaarder worden voor het ontwikkelen van een depressie
  • genderrol theorie: vrouwen worden aangemoedigd zich in anderen in te leven en voor anderen te zorgen, waardoor vaak een onderling afhankelijk functioneren wordt bevordert, wat ertoe kan leiden dat vrouwen de mening van anderen hoger waarderen dan hun mannelijke tegenhangers
  • levensstress theorie: in veel culturen hebben vrouwen lagere status en macht, en maken vake discriminatie, mishandeling en misbruik mee wat kan bijdragen aan depressie

etniciteit rasverscshillen

  • latijns amerikaans culturen en native amerikanen vertonen een hogere prevalentie van depressies, waarschijnlijk vanwege de hoge armoede cijfers, werkloosheid en discriminatie tegen hen.
  • afro amerikanen hebben minder last van depressies maar juist veel van angststoornissen
  • niet westerse landen richten zich vaak op de fysieke symptomen van depressie en minder cognitieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de bipolaire stoornissen

A
  • bipolaire stoornis 1: als er minstens een manische periode is geweest. daarvoor of daarna kan een hypo-manische of depressieve periode zijn geweest, maar dit hoeft niet.
  • bipolaire stoornis 2: als er minstens een hypo-manische periode is geweest maar nog nooit een manisch periode. daarvoor of daarna moet een depressieve periode zijn geweest.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

kenmerken (hypo)manisch periode

A

manisch: abnormale aanhoudende of uitgebreide prikkelbare stemming die bijna de hele dag, elke dag, gedurende ten minste een week aanhoudt;
- verhoogde activiteit of energie. buitengewoon gelukkig, impulsiviteit in seksuele of interpersoonlijke interacties.
- stemmingslabiliteit: stemmingswisselingen varierend van vrolijk, neutraal tot prikkelbaar.
- vergrootte zelfwaarde/zelfbeeld
- deelnemen aan nieuwe projecten die vaak worden gestart zonder voorafgaande kennis over het onderwerp en die op ongebruikelijke uren van de dag plaatsvinden
- verminderde behoefte aan slaap
- spraakzamer dan normaal. onsamenhangend.
- racende gedachten en ideen
- erg snel afgeleid

hypomanisch: lijkt op een manisch episode, het individu ervaart een abnormaal en aanhoudend verhoogd en prikkelbaar humeur en energieniveau. maar, het gedrag is niet zo extreem als bij manie. dit moet ten minste vier dage aanwezig zijn.

25
Q

DSM-5 criteria bipolaire stoornis type 1

A
  • met of zonder depressieve perioden, als deze voorkomen moeten minstens 3 depressieve symptomen aanwezig zijn voor min een week lang.
  • op zijn minst een duidelijke periode van abnormaal en aanhoudend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, doelgerichte activiteit en energie die minsten 1 week duurt en het grootste deel van de dag bijna elke dag aanwezig is.
  • tijdens periode van verstoring van de modificatie en verhoogde energie zijn er minstens drie symptomen ( vier symptomen als de stemming alleen maar prikkelbaar is)
  • opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootstheid
  • verminderde slaapbehoefte
  • spraakzamer dannormaal
  • vlucht van ideen of subjectieve ervaring dat gedachten racen
  • afleidbaarheid
  • toename van doelgerichte activiteit of psychomotorische agitatie
  • overmatige betrokkenheid bij activiteiten die een grote kans hebben op pijnlijke gevolgen

symptomen moeten klinisch significante klachten of beperkingen veroorzaken op belangrijke terreinen van het functioneren zoals sociaal en beroepsmatig

symptomen kunnen niet anders worden verklaard door een middel of andere medische psychische aandoening

26
Q

DSM- 5 criteria voor bipolaire stoornis type 2

A
  • moet perioden van depressieve stoornis ervaren
  • hypomanische perioden: zelfde symptomen als bij manische perioden maar geen klinisch significante klachten of beperkingen veroorzakend op belangrijke terreinen van het functioneren zoals sociaal en beroepsmatig
  • geen waanideen of hallucinaties
  • symptomen moeten minimaal 4 dagen aanwezig zijn
  • geen sprake van manische perioden
27
Q

rapid cycling bipolaire stoornis type 1 of type 2

A

vier of meer stemmingsepisodes ( depressief, hypomanisch of manisch) binnen een jaar

28
Q

ontwrichtende stemmingsontregeling stoornis:

A

nieuwe diagnose voor zes jaar en ouder. ernstige driftbuien, woede-uitbarstingen die qua intensiteit en duur totaal buiten proportie zijn en niet passen bij het ontwikkelingsniveau. kan verbaal en fysiek woedend zijn op andere. tussen de uitbarstingen door is de stemming prikkelbaar en boos. minimaal drie uitbarstingen per week gedurende minimaal een jaar.

29
Q

epidemiologie bipolaire stoornis 1

A
  • 0,6% wereldwijd
  • mannen en vrouwen hebben het ongeveer evenvaak
  • vaak voorgeschiedenis van 3 of meer psychische stoornissen
  • comorbide met angststoornissen, alcoholgebruik stoornissen, middelen gebruik stoornissen, adhd, borderline, schizotypische en antisociale persoonlijkheidsstoornissen.
30
Q

epidemiologie bipolaire stoornis 2

A
  • 0,4%
  • vrouwen hebben het vaker dan mannen. 80/90% vrouw
  • bevalling kan trigger zijn voor hypomanish periode
  • vaker comorbide psychische stoornissen zoals angststoornissen dan alcohol en middelengebruik en pms
31
Q

genetische factoren bipolaire stoornissen

A

deze invloed is sterk

  • kan binnen directe familie is 5 tot 10 keer hoger om deze stoornis te ontwikkelen
  • bij identieke tweeling 45 tot 75 keer zo hoog
32
Q

hersenafwijkingen

A
  • amygdala: afwijkingen in structuur en functioneren. betrokken bij de verwerking van emoties
  • prefrontale cortex: afwijkingen in structuur en functioneren. is betrokken bij de cognitieve controle van emoties, planning en oordeel.
  • striatum: onderdeel van de basale ganglia. abnormaal geactiveerd. betrokken bij het verwerken van omgevingssignalen van beloning, wat erop wijst dat mensen met een bipolaire stoornis overgevoelig kunnen zijn voor het belonen van signalen.
  • circuit van prefrontale cortex via striatum naar amygdala: betrokken bij aanpassing aan veranderende omstandigheden van beloning. afwijkingen in het functioneren leiden tot inflexibele reacties beloningen, waardoor mensen met een bipolaire stoornis perse hun beloning moeten krijgen in manische periode.
  • witte stof: afwijkinge bij de jeugd gevonden vooral in de prefrontale cortex verbindt verschillend structuren en verzendt berichten daartussen. dit kan ertoe leiden dat de prefrontale cortex moeilijk kan communiceren en controle kan uitoefenenn over andere gebieden, wat kan leiden tot ongeorganiseerde emoties en extreem gedrag.
33
Q

biochemische factoren

A
  • monoaminen zijn betrokken bij een bipolaire stoornis. met name ontregeling van het dopaminesysteem. hoge niveaus van dopamine worden in verband gebracht met het zoeken naar hoge beloningen (tijdens manisch episode) en lage niveaus met ongevoeligheid voor beloningen (tijdens een depressieve episode)
  • lage niveaus van serotonine en hoge van noradrenaline kunnen manische symptomen ook verklaren.
34
Q

psychologische factoren

A
  • gevoeliger voor belongingen wat een manische periode kan triggeren en bestraffing wat een depresseive periode kan triggeren
  • het ervaren van stressvolle gebeurtenissen en het leven in een niet ondersteunend gezin kunnen nieuwe perioden van een bipolaire stoornis veroorzaken. mar ook positieve doelgerichte situaties kunnen perioden uitlokken.
  • veranderingen in het lichaamsritme of de gebruikelijke routine kunnen perioden veroorzaken
35
Q

medicatie behandeling bipolaire stoornis

A

geneesmiddelen hebben langzaam effect

antidepressiva:
- stoppen meestal heropname van een bepaald neurotransmitter waardoor het langer in de synaps blijft en dus hoger concentraties van die neurotransmitters ontstaat
- verminderen depresssie bij 50% - 60% van de mensen
- lijken beter te werken bij ernstig aanhoudende depressies.
- wordt minstens 6 maanden geslikt mits het werkt
- eerder stoppen vergroot kans op terugval

36
Q

soorten antidepressiva

A

nieuwe:
- SSRI’s
- SNRI’s
- NDRI (bupropion)

oude:
- TCA’S
- MAOIs

37
Q

SSRI’s

A

selectieve serotonine heropname remmers. niet effectiever dan andere medicatie, maar hebben minder bijwerkingen. veilig bij overdosis

BIJWERKINGEN:
- maag-darmklachten,
- tremor
- nervositeit
- slapeloosheid
- slaperigheid overdag
- weinig libido
- toegenomen zelfmoord gedachten
- kan manisch episdoe veroorzaken

38
Q

SNRI’s

A

selective serotonine-noradrenaline heropname remmers. hebben meer invloed op symptomen doordat ze serotonine en noradrenaline beinvloeden. maar hierdoor komen er ook extra bijerkingen

extra BIJWERKINGEN:
- meer zweten, droge mond, snelle hartslag hoofdpijn

39
Q

NDRI (bupropion)

A

noradrenaline-dopamine heropname remmers. vooral nuttig bij de behandeling van psychomotorische retardatie, anhedonie, hypersomnie, cognitieve vertraging, onoplettendheid en verlangen. verhelpt bijwerking van libido

BIJWERKINGEN:
- misselijkheid
- diarree
- slapelo0sheid
- hoofdpijn
- epileptische aanvallen

40
Q

TCA’s

A

tricyclische antidepressiva. een van de eerste soorten antidepressiva op de markt. werken in principe even goed als andere, maar hebben veel bijwerkingen

BIJWERKINGEN
- anticholinergische effecten: droge mond, constipatie, moeite met urineren, wazig zicht, geheugenstoornissen verwaaring
- minder vaak: slaapproblemen, hoofdpijn, tremor, verandering van eetlust.
- problematisch: daling van bloeddruk, hartritmestoornissen bij mensen met hartproblemen, kunnen dodelijk zijn bij een overdosis.

41
Q

MAOIs

A

monoamine-oxidase remmers. wordt niet vaak gebruikt meer. verlaagt activietit van een enzym dat monoamine neurotransmitters afbreekt, waardoor er hogere waarden van de neurotransmitters in de synapsen blijven.

BIJWERKINGEN:
- zelfde als TCA
- extra bijwerking: levensbedrijgende stijging van de bloeddruk ne het innemen van bepaalde voedingsmiddelen of medicijnen.

42
Q

stemmingsstabilisatoren

A

wordt gebruikt voor mansche symptomen, maar kan ook voor stemmingswisselingen. mensen met bipolaire stoornissen gebruiken dit met anitdepressiva

  • lithium
  • anticonvulsieve medicijn
  • atypische antipsychotische medicijnen
43
Q

lithuim

A

verbetert werking van de intracellulaire processen die abnormaal lijken te zijn bij stemmingsstoornissen. de meeste mensen met een bipolaire stoornis nemen dit ook om terugval te voorkomen. ook effectief bij verminderen van zelfmoord risico.

BIJWERKINGEN;
- buikpijn
- misselijkheid
- braken
- diarree
- trillingen’
- spiertrekkingen
- wazig zien
- problemen met concentratie en aandacht
- vermogen om te werken beperkt
- diabetes
- hypothyreoidie
- nierdisfunctie
- geboorteafwijkignen tijdens eerste trimenster
- klein verschil tussen effectie en dodelijke dosis
- binnen 3 jaar zijn 55% van patienten resistent.

44
Q

anticonvulsieve medicijnen

A

op de markt om epileptische aanvallen te verminderen maar helpt ook de stemming te stabiliseren. hersteld evenwicht van neurotransmitters in amygdala. minder goed bij suicidaliteit

BIJWERKINGEN
- Wazig zien
- vermoeidheid
- duizeligheid
- huiduitslag
- misselijkheid
- slaperigheid
- leverziekte
- geboorteafwijkingen

45
Q

atypisch antipsychotische medicijnen

A

gebruikt om te symptomen van ernstige manie te onderdrukken. vermindert de functionele niveaus van dopamine. vooral nuttig bij de behandeling van pychotische manische symptomen.

BIJWERKINGEN
- gewichtstoename
- problematische metabolische veranderingen

46
Q

elektroconvulsie therapie

A

er wordt een hersen-epileptische aanval veroorzaakt door elektrische stroom door het hoofd van de patient te laten gaan. patienten worden verdoofd en krijgen spierverslappers zodat ze neit bewust zijn en geen hefige schokken ervaren.

EFFECT
- deze therapie zou moeten zorgen voor een afname van een metabolische activiteit in verschillende delen van de hersenen( frontale cortex, anterior cingulate)

BIJWERKINGEN
- vroeger last van lange termijn geheugen, nu niet meer
- paar dagen gehuegenverlies
- kasn op terugval is 85%

47
Q

repetitieve transcraniele magnetische stimulatie (rTMS)

A

herhaalde magnetische pulsen met hoge intensiteit gericht op bepaalde hersenstructuren (linker prefrontale cortex). de patient kan tijdens de behandeling wakker blijven.

BIJWERKINGEN
- lichte hoofpijn

48
Q

vagus zenuw stimulatie (VZS)

A

de nervus vagus stuurt info van hoofd, nek, de thorax en buik naar de hersenen inclusief de hypothalamus en amygdala.

bij behandeling wordt de zenuw gestimuleerd door een klein elektronische apparaatje dat operatief in de linkerborst wand wordt geimplanteerd. verhoogt activiteit van hypothalamus en amygdala

49
Q

diepe hersenstimulatie

A

elektroden worden operatief geimplanteerd in specifieke delen van de hersenen. verbonden met een pulsengenerator die odner de huid is geplaatst. zeer kleien stimulatie proeven hebben veeleblovende resultaten opgeleverd bij het verlichten van de hardnekkige depressies

50
Q

lichttherapie

A

voor mensen met seizoensgebonden affectieve stoornis. onvoldoende gevoeligheid van het netvlies voor licht. tijdens winter elke dag een paar uur onder licht.

  • helpt doordat het de circadiaanse ritme te resetten en daardoor de productie van hormonen en neurotransmitters te normaliseren.
  • werkt door de heoveelheid van het hormoon melatonine te verlagen waardoor noradrenaline en serotonine toenmen, en symptomen afnemen
  • blootstelling aan fel licht kan serotonine spiegel direct verhogen.
51
Q

psychotherapie

A

gefocust op het overkomen van de factoren die worden genoemd in de theorien over de oorzaak van stemmingsstoornissen

52
Q

gedragstherapie

A

vergroot positieve reinforcers en verminderen van negatieve ervaringen.

fases van therapie:
- korte termijn; 12 weken
- eerste fase: functionele analyse van de verbanden tussen specifieke omstandigheden en de symptomen, om de focus van de therapie te bepalen
- tweede fase: helpen bij het veranderen van asecten van de omgeving, zoals negatieve omstandigheden, sociale interactie, ontspanningstechnieken etc

53
Q

cognitieve gedrags therapie (cgt)

A

cognitieve triangel: gedachten, gedrag en emoties.

twee doelen:
- veranderen van hulpeloze negatiev denkpatronen
- helpen concrete problemen in het leven van de client op te lossen en vaardigheden te ontwikkelen om effectiever te zijn in hun leven

therapie fasen:
- korte termijn; van 6 tot 12 weken
- eerste fase

54
Q

therapie fasen van CGT

A

therapie fasen:
- korte termijn; van 6 tot 12 weken
- eerste fase: toenemende plezierige activiteiten. gebruik van elementen in de gedragstherapie zoasl helpen bij het veranderen van aspecten van de omgeving, zoals negatieve omstandigheden, sociale interactie en nieuwe technieken
- tweede fase: automatische gedachten uitdagen. helpt de client negatieve automatische gedachten te ontdekken en het verband tussen de depressie te begrijpen.
- derde fase: negatieve gedachten identificeren. helpt client negatieve gedachten uit te dagen en begrijpen waarom het hun depressie in stand houdt. de therapeut gebruikt een reeks suggesties om clienten te helpen alternatieve manieren te overwegen
- vierde fase: veranderen van gedachten: helpt client diepere fundamentele overtuigingen of veronderstellingen die zijn gevonden in de vorige stappen te herkennen die hun depressie zouden kunnen aanwakkeren, zoals ik ben waardeloos.

55
Q

interpersoonlijke therapie

A
  • depressie is een veel voorkomende medische ziekte met een omplexe en veel bepaalde etiologie. het is dus niet de schuld van de patient en behandelbaar
  • depressie houdt verband met een huidige of recente levensgebeurtenis.
56
Q

belangerijke punten in interpersoonlijke therapie

A
  • verdriet, verlies: helpen met acceptatie
  • interpersoonlijke rolconflicten: (verhouding tussen ouder en kind) helpen met belsissinge nemen over compromissen en betere manieren van communicatie aanleren.
  • rol overgangen: ( uni naar werk) helpen realistische perspectieven ontwikkelen
  • tekorten in interpersoonlijke vaardigheden: helpen met eerdere raltie ste begrijpen en hoe ze huidige relaties kunnen beinvloeden
57
Q

interpersoonlijke en sociaal ritmetherapie (ISRT)

A

verbetering van interpersoonlijke therapie specifiek voor mensen met een bipolaire stoornis. gebaseerd op de kennis dat wanneer mensen met een bipolaire stoornis verstoringen in de routines en sociale omgeving ervaren, ervaren ze soms een toename van de symptomen.

  • maakt gebruik van elementen uit interpersoonlijke therapie en gedragstherapie
  • patienten monitoren hun patronen, zodat ze deze beter begrijpen enhoe het symptomen beinvloedt
  • ISRT in combinatie met medicatie geeft minder symptomen en terugval
58
Q

gezinstherapie

A

interpersoonlijke stress bij bipolaire stoornis verminderen, vooral binnen context van gezinnen. familie en patient krijgen voorlichting over communicatie en probleemoplossende vaardigheden

59
Q

multimodale therapie

A

zowel medicatie als psychotherapie en vergelijkingen va therapien.

  • alle psychotherapien lijken ongeveer even effectief te zijn bij de behandeling van e meeste mensen met een depressie
  • mensen die een psychopatie hebben gehad lijken minder kans op terugval te hebben dan degenen die allen medicatie therapie hebben gehad.
  • sommige onderzoeken ondersteunen het idee dat een combinatie van medicijnen enpsychotherapie effectiever is bij aanhoudende depressieve stoornissen.
  • bij terugkerende depressie wordt vaker langere tijd een medicatie behandeling of psychotherapie aangehouden, zelfs als er geen symptomen zijn (heeft positieve invloed)
  • bij een bipolaire stoornis kan het combineren van medicatie behandeling met psychotherapie het aantal patienten dat stopt met hun medicatie verlagen en kan ertoe leiden dat meer patienten een volledige vermindering van hun symptomen bereiken, vergeleken met allen behandeling met medicatie