8 - Bloedstolling Flashcards
Wat zijn de functies van Von Willebrand factor?
- Binding aan collageen
- Adhesie en aggregatie van trombocyten
- Bindt en stabiliseert FVIII in de
circulatie
Geef de intrinsieke stollingsfactoren.
Factor VIII, IX, XI en XII.
Geef de extrinsieke stollingsfactoren.
Factor II, V, VII en X.
Wat is het afvalproduct van fibrine?
D-dimeren.
Juist of fout?
Bloedplaatjes of vasculaire defecten geven ernstigere bloedingen dan stollingsdefecten.
Fout, stollingsdefecten geven diepe bloedingen en gewrichts- en spierbloedingen, terwijl defecten in bloedplaatjes eerder kleine bloedingen geven, zoals epistaxis.
Met welke test onderzoekt men de trombocytenfunctie?
PFA-200.
Juist of fout?
PFA-200 heeft een goede gevoeligheid voor alle trombopathieën.
Fout, de gevoeligheid is goed voor de ziekte van von Willebrand, voor Glanzmann en voor Bernard Soulier maar voor Storage Pool Disease is de gevoeligheid laag.
Heeft PFA-200 een hoge of lage specificiteit?
Laag. Er is dus verder onderzoek nodig.
Wanneer is de PFA-200 niet interpreteerbaar?
Bij een trombocytenaantal < 80.000/µL of bij Hct < 35%.
Juist of fout?
Monitoring van heparinetherapie gebeurt via PT meting.
Fout, de monitoring van VKA-therapie gebeurt met PT. De monitoring van heparinetherapie gebeurt met aPTT.
Wat zijn de oorzaken van een verhoogd of verlaagd fibrinogeen?
Verlaagd:
- Hypo- of afibrinogenemie
- Dysfibrinogenemie
- Leverfunctiestoornissen
- DIC
Verhoogd:
- Ontsteking (acute fase eiwit)
- Tumor
- Zwangerschap
Beschrijf de kliniek van trombopenieën.
Er doen zich vooral petechiën, slijmvliesbloedingen en bloedingen uit oppervlakkige wonden voor.
Waar ligt het defect bij Bernard Soulier, bij Glanzmann en bij Storage pool disease? Waar doen zich de ernstigere bloedingen voor?
- Bernard Soulier: GPIb
- Glanzmann: GPIIb:IIIa
- Storage pool disease: granules
Bernard Soulier en Glanzmann vertonen de ernstigere bloedingen.
Beschrijf de symptomen van de ziekte van Von Willebrand
- Snel blauwe plekken
- Veel neus- en tandvleesbloedingen
- Overvloedige menstruatie, postpartum bloeding
- Verlengde bloeding na wondjes of ingrepen (tandarts)
- Bij ernstige vormen: maagbloedingen, bloedingen in darmkanaal,
spieren en gewrichten
Juist of fout?
Type 1 en 3 VWF ziekte zijn kwalitatieve defecten.
Fout, het zijn kwantitatieve defecten.
Juist of fout?
O bloedgroepen hebben meer VWF dan niet-O bloedgroepen
Juist.
Juist of fout?
Bij type 3 VWF ziekte zal de VWF bij stresstoestanden, zoals zwangerschap of chirurgie, vanzelf stijgen
Fout, dat is zo bij type 1.
Vanaf welke factordosage zal de aPTT verlengd zijn?
Wanneer de factordosage onder de 30% zakt. Bij factordeficiënties waarbij de factordosage nog boven de 30% zit, zal de aPTT dus normaal zijn.
Welke factoren zijn aangetast bij hemofilie A en B
Bij hemofilie A is er een genetisch defect in de aanmaak van VIII, bij hemofilie B in IX.
Bespreek de kliniek van hemofilie A en B.
- Gewrichtsbloedingen: vooral heup-, knie- en enkelgewrichten, ofwel na trauma, ofwel spontaan
- Intracraniële bloedingen (tot 50% spontaan)
- Intramusculaire bloedingen
- Hematurie
- GI en oropharyngeale bloedingen
- Bloedingen na tandextractie of operaties
Welke hemofilie komt het meest voor, milde, matige of ernstige?
De ernstige vorm.
Hoe wordt hemofilie behandeld? Wat is een complicatie van deze behandeling en hoe kan ze verholpen worden?
Door toediening van de ontbrekende stollingfactor. Een complicatie hiervan is dat er allo-antilichamen kunnen gevormd worden FVIII (doet zich voor bij 30%) waardoor de activiteit geïnhibeerd wordt. Dit kan men verhelpen door emucizumab te geven.
Wanneer moet men denken aan verworven hemofilie A?
Bij een sterk verlengde aPTT bij oudere patiënten met grote bloedingen.
Waaruit bestaat de therapie van verworven hemofilie A?
- Immunosuppressieve therapie
- IV IG, cyclosporine, plasmaferese
- Anti-CD20
Genetische trombofilie kan het gevolg zijn van 2 soorten mutaties. Bespreek ze.
Enerzijds kan zich een ‘loss-of-function’ mutatie voordoen. Dit resulteert in een minder anticoagulante activiteit door een deficiëntie in antitrombine, proteïne C of proteïne S. Het heeft een lage prevalentie maar het geeft wel een hoog risico op trombose.
Anderzijds kan zich een ‘gain-of-function’ mutatie voordoen. Dit resulteert in een verhoogde coagulabiliteit door verhoogde functie of levels van procoagulante proteïnes. Het heeft een hogere prevalentie maar geeft wel een lager risico op tromboses.
Juist of fout?
Een homozygote mutatie voor antitrombine is niet leefbaar.
Juist.
Met welke symptomen gaat een LOF-mutatie in het antitrombinegen gepaard?
Veneuze tromboses, vaak in combinatie met een verworven risicofactor (chirurgie, zwangerschap, orale anticonceptiva).
Met welke symptomen gaat een LOF-mutatie van proteïne C gepaard?
- Veneuze trombosen
- Fulminante neonatale purpura
- Huidnecrose bij VKA-therapie
Hoe komt het proteïne S in plasma voor?
Het is voor 60% gebonden aan het C4b binding protein en voor 40% in de vrije vorm.
Wat gebeurt er met het risico op VTE’s bij de FV Leiden mutatie?
- Heterozygoten: risico op VTE x5
- Homozygoten: risico op VTE x80
Wat ligt er aan de basis van het antifosfolipiden syndroom?
Er zijn antilichamen gericht tegen eiwitten die binden aan negatief geladen fosfolipiden.
Wat is een vereiste voor de diagnose van antifosfolipiden syndroom?
Eén van de drie APA moet persisterend (> 12 weken) positief zijn.
Waaruit bestaat de klassieke pentade van TTP?
- Koorts
- Neurologische symptomen
- Nierfalen
- Trombocytopenische purpura
- Hemolytische anemie: fragmentocyten
Alle 5 de symptomen zijn maar in < 10% van de patiënten aanwezig, maar er is wel altijd trombopenie en hemolytische anemie met fragmentocyten.
Wat kunnen onderliggende triggers zijn van TTP?
- Zwangerschap
- Infecties, HIV
- Medicaties (quinine, ticlopidine, clopidogrel)
- Pancreatitis
- Maligniteit
- Auto-immuun aandoening
- Post-transplant
Waaruit bestaat de therapie van TTP?
- Snelle opstart van plasmaferese
- Andere oorzaken uitsluiten
- Acute fase: caplacizumab
- Corticosteroïden
- Rituximab