6. Diagnostiek en interventies Flashcards
Wat is het verschil tussen classificatie en diagnostiek?
Classificatie probeert orde te scheppen in de veelheid aan verschijningsvormen, vanuit de veronderstelling dat er een universeel geldende en statistische onderliggende realiteit is.
Diagnostiek richt zich op de specifieke patiënt (of koppel). Het heeft als doel om na te gaan hoe de patiënt het best geholpen kan worden. De clinicus baseert zich op de classificatie maar houdt daarbij rekening met persoonsgebonden, relationele en sociale factoren. Diagnostiek biedt aanknopingspunten voor het selecteren van de meest effectieve behandeling voor de patiënt.
Wat zijn belangrijke verschillen in de overgang van DSM IV naar DSM 5?
Er zijn aparte hoofdstukken voor seksuele dysfuncties, parafiele stoornissen en genderdysforie.
Seksuele dysfuncties:
De classificatie van seksuele dysfuncties wordt niet meer gebaseerd op de seksuele responscyclus van Masters & Johnson omdat het seksueel reageren van mensen niet altijd lineair verloopt en het niet mogelijk is om de fasen echt goed te onderscheiden.
Genderdysforie:
Er werd gekozen voor deze term om meer de nadruk te leggen op het lijden dat ermee gepaard in plaats van enkel op de identiteit op zich.
Parafilie:
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen parafilie en parafiele stoornis. Een parafilie is een intense aanhoudende seksuele interesse die afwijkt van de seksuele belangstelling voor genitale stimulatie of het voorspel met een fenotypisch normale, lichamelijk volgroeide en instemmende menselijke partners. Parafiele stoornissen veroorzaken daarentegen lijdensdruk of sociale/beroepsmatige beperkingen, (risico op) persoonlijke schade voor zichzelf of anderen of kunnen betrekking hebben op een niet-instemmende persoon.
Wat is de ICD?
The international classification of diseases.
Alle gebieden van de geneeskunde, inclusief psychiatrie, worden hierin meegenomen. Hier kan een somatische aandoening de oorzaak zijn van een seksuele dysfunctie, terwijl dit bij de DSM niet mogelijk is.
Welk soort onderzoeken doen we bij diagnostiek?
(1) Seksuele anamnese
Dit vereist een open en niet-oordelende houding van de hulpverlener zodat feitelijk gedrag, bezorgdheden, gevoelens, wensen, verwachtingen en eventuele behandelopties openlijk besproken kunnen worden.
(2) Seksuologische vragenlijsten
Vragenlijsten worden gebruikt om aanvullen informatie over de seksuele klacht te krijgen. Sommige vragenlijsten zijn zinvol als screeningsinstrument, de meeste zijn ontwikkeld voor onderzoeksdoeleinden.
(3) Medisch-seksuologisch onderzoek
- (4) lichamelijk onderzoek
De rol van lichamelijke factoren bij het ontstaan en in stand houden van bepaalde klachten vaststellen of uitsluiten. Zelfonderzoek kan eveneens interessant zijn. - (5) laboratoriumonderzoek
Hormonale bepalingen die een rol kunnen spelen bij seksueel functioneren. Er is weinig eenduidigheid over de specifieke rol van elk hormoon apart voor seksualiteit, daarom is dit in de klinische praktijk enkel zinvol als er anamnetische aanwijzingen zijn voor de mogelijke bijdragen van de hormonen. - (6) psychofysiologisch onderzoek
Dit wanneer de rol van lichamelijke factoren na seksuele anamnese en lichamelijke onderzoek onduidelijk blijft. Plethysmografie (doorbloeding vagina) en EMG (bekkenbodemactiviteit). - (7) psychologisch en relationeel onderzoek
Psychische stoornissen en relationele moeilijkheden kunnen de prognose van een geplande seksuologische interventie negatief beïnvloeden. Belangrijk is om eerst de psychische stoornis te behandelen, nadien pas de seksuele klacht.
Uit welke verschillende elementen kan een behandeling bestaan?
(1) Verstrekken van informatie en advies
De informatie op zich, over de huidige kennis van de psychologische, relationele, sociale voorbestemmende, uitlokkende of in stand houdende factoren kunnen op zich al een therapeutisch effect hebben dat tot verandering leidt. Het geven van voorlichting kan eveneens helpen om de aanwezige mythen of foute kennis te corrigeren.
(2) Aanbieden van psychologische interventies
Gericht op individu:
- cognitieve gedragstherapie
Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen behandelingen volgens leertheoretische en volgens cognitieve modellen.
Leertheoretisch: aangeleerd gedrag is een belemmerende factor voor de genitale respons. Systematische desensitisatie of exposure in vivo.
Cognitief: specifieke cognities bewerken die aan de basis liggen van seksuele emoties en gedrag. - mindfulness
Bewust aandacht geven aan het moment zorgt voor minder piekeren. Eerst worden deze technieken in de niet-seksuele context aangeleerd. Bij vrouwen met verminderd seksueel verlangen, gynaecologische kanker of vulvodynie heeft dit een effect. Geen evidentie bij mannen.
Gericht op koppel:
- sekstherapie (M&J)
Sensate focus. - systeemtherapie
Schnarch: differentiatie = het vermogen om je emotionele evenwicht te behouden, terwjil je in relatie bent met een ander. Het zoeken naar een evenwicht tussen twee fundamentele zaken, namelijk de behoefte aan contact, intimiteit en gehechtheid, en de behoefte aan onafhankelijkheid, eigen identiteit en begrenzing.
Een seksuele dysfunctie is een context-gerelateerd interpersoonlijk probleem.
(3) Biomedische interventies
- medicamenteuze behandeling
Kritiek: psychologische en interpersoonlijke factoren worden uit het oog verloren, geeft de indruk dat problemen zomaar opgelost kunnen worden - fysiotherapie
Voornamelijk bij overactieve bekkenbodem. - operatieve behandeling
(4) Combinatie
Een geïntegreerde, multimodale behandeling van seksuele dysfuncties, waarbij biomedische, individueel psychologische en relationele interventies worden gecombineerd, bieden vaak de beste slaagkansen.
Een belangrijke regel is dat manifeste relationele en psychiatrische problematieken eerst worden behandelend, voordat de seksuologische behandeling van start gaat.