55 important sentences Flashcards
How are you?
Hoe gaat het met jou?
Good, thank you.
Goed, dank je wel.
And you?
En met jou?
See you!
Tot ziens!
You’re welcome.
Graag gedaan.
Can you help me?
Kun je me helpen?
Where is the bathroom?
Waar is het toilet?
How much does this cost?
Hoeveel kost dit?
May I ask something?
Mag ik iets vragen?
What time is it?
Hoe laat is het?
Where do you come from?
Waar kom je vandaan?
What is your name?
Wat is je naam?
Can you repeat that?
Kun je dat herhalen?
What does that mean?
Wat betekent dat?
Do you speak English?
Spreek je Engels?
I would like to buy this.
Ik wil dit graag kopen.
May I have the menu, please?
Mag ik de menukaart, alstublieft?
I speak Engels.
Ik spreek Engels.
What do you recommend?
Wat raad je aan?
Can I pay by card?
Kan ik met pin betalen?
Do you have something without onion?
Heb je iets zonder ui?
May I have the bill, please?
Mag ik de rekening, alstublieft?