5 - Metastaseringspatroon van de 3 relevante ziektebeelden Flashcards

1
Q

Ontstaan de meeste lymfoïde tumoren nodaal of extranodaal?

A

De meeste lymfoïde tumoren ontstaan nodaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor lymfomen kunnen in de darmslijmvlies en long ontstaan?

A

In de darmslijmvlies of long kunnen MALT-lymfomen (mucosa associated) ontstaan, deze zijn extranodaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe noemen we lymfomen van mature B-cellen?

A

(Multiple) plasma cel myelomen -> ziekte van Kahler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kan de ziekte van Kahler tot nierfalen onstaan?

A

Deze produceren fragmenten van immunoglobulinen (light chains). Dit kan de nieren verstoppen en dit kan leiden tot nierfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de meest voorkomende tumor in de long (tot 4 cm)?

A

De meest voorkomende tumor in de long (tot 4 cm) is een hamartoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe presenteren longtumoren zich in de kliniek?

A
  • Clubbing (waarschijnlijk t.g.v. hypoxie)
  • Toename van ACTH, ADH en PTH, waardoor deze patiënten zich kunnen presenteren met Cushing achtige klachten.
  • Gewichtsverlies en cachexie
  • Er kan een pleurale effusie ontstaat wat bij afsluiting kan leiden tot een pneumonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar zijn plaveiselcelcarcinomen in de long gelegen?

A

Hoog in de luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarmee zijn plaveiselcelcarcinomen geassocieerd?

A

Een p53 mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontstaat een plaveiselcelcarcinoom?

A

Uit 1 primaire tumor die uitzaait.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar zijn adenocarcinomen in de long gelegen?

A

Dieper in de long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarmee zijn adenocarcinomen geassocieerd?

A
  • Littekens
  • K-RAS mutatie in rokers
  • EGFR mutatie in non-rokers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk middel werkt goed tegen EGFR-mutaties?

A

Crizotinib (TKI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaat een adenocarcinoom?

A

Allemaal kleine tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly