49-50 (E-N) Flashcards
1
Q
Shoplifter
A
Winkeldief
2
Q
Shoplifting
A
Winkeldiefstal
3
Q
Accomplice
A
Medeplichtig
4
Q
Notorious
A
Berucht
5
Q
To accuse (of)
A
Beschuldigen (van)
6
Q
To charge (with)
A
Beschuldigen (van)
7
Q
Accusation / charge
A
Beschuldiging
8
Q
Fraud
A
Fraude
9
Q
Involved in
A
Betrokken bij
10
Q
Fileππ»ππππ¦ΌππΊππ
A
Dossier (hahahaah fk grappigβ¬οΈ)
11
Q
To file away
A
Opbergen
12
Q
To reveal
A
Onthullen
13
Q
Revelation
A
Onthulling
14
Q
To mug
A
Met geweld beroven
15
Q
Drug trafficking
A
Drugshandel
16
Q
Prohibited
A
Verboden
17
Q
Prohibition
A
Verbod
18
Q
Fugitive
A
Voortvluchtige
19
Q
To loot
A
Plunderen
20
Q
To establish
A
Vaststellen
21
Q
To use force
A
Geweld gebruiken
22
Q
To detect
A
Opsporen
23
Q
Rate π
A
Percentage
24
Q
To allege
A
Beweren
25
Allegation
Bewering
26
Capable of
In staat tot
27
Security
Veiligheid
28
Secure
Veilig
29
Pickpocket
Zakkenroller
30
To stalk
Stalken
31
To combat
Bestrijden
32
Juvenile delinquency
Jeugdmisdaad
33
To seek
Trachten
34
To lure
Lokken
35
Thug
Gewelddadige crimineel
36
To smash
Stukslaan
37
Bar
Staaf
38
Ransom
Losgeld
39
To ransom
Loskopen
40
To extradite
Uitleveren
41
Extradition
Uitlevering
42
Warrant
Machtiging
43
Impostor (sus)
Bedrieger
44
To torture
Martelen
45
Inquest
Lijkschouwing
46
Coroner
Lijkschouwer
47
Plagiarism
Plagiaat
48
To strangle
Wurgen
49
To launder
Witwassen
50
To seize
In beslag nemen
51
Petty crime
Kleine misdaad
52
To be at large
Vrij rondlopen
53
To bug
Afluisteren
54
To hide
Verbergen
55
To conceal
Verbergen