28 (N-E) Flashcards
1
Q
Het eens zijn (met)
A
To agree (with)
2
Q
Het oneens zijn (met)
A
To disagree (with)
3
Q
Overeenstemming
A
Agreement
4
Q
Verschil van mening
A
Disagreement
5
Q
Opzettelijk
A
Deliberately
6
Q
Opzettelijk *(2)
A
On purpose
Hahahahah purpoos, die meme weet je wel
7
Q
Ruziemaken
A
To argue
8
Q
Ruzie
A
Argument
9
Q
Kwaad
A
Row
10
Q
Kwaad doen
A
To Harm
11
Q
Schadelijk
A
Harmful
12
Q
Onschadelijk
A
Harmless
13
Q
Zaak
A
Affair
14
Q
Waarschuwen
A
To warn
15
Q
Waarschuwing
A
Warning