4. Hoofdstuk 8 Flashcards

1
Q

Welke 4 gronden kent IR waaraan staten hun rechtsmacht kunnen ontlenen?

A

1) Territorialiteit
2) Nationaliteit (personaliteitsbeginsel)
3) Bescherming
4) Universaliteit (ook voor piraterij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen het territoriale en het objectieve territorialiteitsbeginsel?

A

Subjectieve territorialiteitsbeginsel: rechtsmacht van een staat is onbeperkt binnen zijn grondgebied.

Objectieve territorialiteitsbeginsel: grondslag voor uitoefening van rechtsmacht ten aanzien van personen in het buitenland, indien de handelingen van die personen gevolgen hebben binnen zijn grondgebied. Bv. “effectenbeginsel” mbt economische effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen het actieve en het passieve nationaliteitsbeginsel?

A

Op grond van het actieve nationaliteitsbeginsel heeft een staat (wetgevende en rechtsprekende) rechtsmacht ten aanzien van alle personen die zijn nationaliteit bezitten.
Beperkt (alleen rechtsmacht tov bepaalde misdrijven indien ander land daar ook straf op stelt) vs onbeperkt nationaliteitsbeginsel (rechtsmacht ongeacht of ander land er straf op stelt).

Het passieve nationaliteitsbeginsel verleent staten rechtsmacht over niet-onderdanen die worden verdacht van in het buitenland gepleegde handelingen die schade toebrengen aan onderdanen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen zuivere en beperkte universele rechtsmacht?

A

De grondslag van beperkte universele rechtsmacht ligt in verdragen die de partijen verplichten rechtsmacht te vestigen voor het geval een verdachte van misdrijf gespecificeerd in verdrag zich op zijn grondgebied bevindt en de staat in kwestie hem niet uitlevert.

Zuiver universele rechtsmacht is gebaseerd op gewoonterecht, in beginsel wereldwijd van toepassing. Bestaat enkel ten opzichte van enkele internationale misdrijven, bv. genocide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke twee criteria worden in de statenpraktijk gehanteerd om te beoordelen of een handeling van een staat tot de publieke sfeer behoort?

A

1) De aard van de handeling is beslissend (gaat het om wetgeving of om een contract, bijvoorbeeld).
2) Het doel van de handeling is beslissend (dient de handeling een publiek doel). Dit criterium is ruimer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke twee grondslagen zijn er voor de immuniteit van individuele gezagsdragers?

A

1) Functionele immuniteit van rechtsmacht van een vreemde staat voor handelingen verricht in hun officiële hoedanigheid.
2) Persoonlijke immuniteit voor alle handelingen die zij verrichten gedurende de duur van hun functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aan welke 5 soort mensen komt volledige (persoonlijke + functionele) immuniteit toe?

A

1) Staatshoofd
2) Regeringsleider
3) MinBuZa
4) Bepaalde diplomaten
5) Officiële missies (vertegenwoordigers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly