2. Hoofdstuk 4 (IO) Flashcards

1
Q

Welke drie typen organen kennen bijna alle IO?

A

1) Organen die bestaan uit leden (vooral staten)
2) Organen die de bevolkingen van de leden vertegenwoordigen
3) Onafhankelijke organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het belangrijkste criterium
om te bepalen of een samenwerkingsverband tussen staten een internationale organisatie is (dwz: een eigen rechtspersoonlijkheid heeft)?

A

Er moet minstens 1 permanent orgaan met zelfstandige bevoegdheden zijn, dat in de praktijk in eigen hoedanigheid kan optreden. Dus of het oprichtingsverdrag expliciet rechtspersoonlijkheid toekent aan IO is niet per se bepalend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen open IO en gesloten IO

A

Open IO staan open voor alle staten in de wereld. Lidmaatschap van gesloten IO is voorbehouden aan staten die aan bepaalde criteria voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aan welke twee voorwaarden moeten IO voldoen om toe te treden tot een andere IO?

A

1) De IO moet daartoe bevoegd zijn naar haar interne recht.
2) Oprichtingsverdrag van de andere IO moet openstaan voor toetreding door andere IO’s.

Dit is bijvoorbeeld van belang voor de EU, anders moeten alle lidstaten coördineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen het attributiebeginsel en het specialiteitsbeginsel?

A

Attributiebeginsel: IO hebben de bevoegdheden die hen in het oprichtingsverdrag expliciet zijn toebedeeld.
Maar! Uitbreiding van bevoegdheden is mogelijk op basis van geïmpliceerde bevoegdheden en op basis van de praktijk van de IO.

Specialiteitsbeginsel: IO hebben uitsluitend bevoegdheden die verbonden zijn aan het doel waarvoor de organisatie is opgericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly