1. Hoofdstuk 1 Flashcards
Welke 4 rechtsbronnen erkent de internationale rechtsorde in hoofdzaak?
1) Gewoonterecht
2) Verdragen
3) Besluiten van internationale organisaties
4) Algemene rechtsbeginselen
Welke twee opvattingen zijn er over de vraag of de internationale en de nationale rechtsorde werkelijk gescheiden zijn?
1) Dualistische leer (Triepel): Het zijn geheel gescheiden rechtssystemen. Soevereine staat als hoogste gezag, internationaal recht als ‘extern’ recht van de staat. Geïnspireerd door nationalistische opvattingen. Minder bescherming van individu, individuele wil moet opgaan in de wil van de staat.
2) Monistische leer (Kelsen): Er is één rechtsorde, waar zowel nationaal als internationaal recht deel van uitmaakt. Individu staat centraal, statelijke macht is onderworpen aan internationaal recht. Internationaal recht niet als ‘extern’ recht van de staat, maar als machtsbeperking.
Welke drie kanttekeningen zijn er te maken bij de formele scheiding tussen de internationale en de internationale rechtsorde?
1) Modern internationaal recht heeft in belangrijke mate ook betrekking op de rechtspositie van natuurlijke personen, vooral in de vorm van mensenrechten.
2) Internationaal recht heeft steeds meer betrekking op onderwerpen die ook door nationaal recht worden gereguleerd (bijv. veiligheid, milieubescherming).
3) Steeds meer staten hebben hun nationale rechtsorde opengesteld voor de toepassing van internationaal recht, waardoor internationaal en nationaal recht sterk verweven zijn geraakt.
In welke twee kenmerken ligt het publieke karakter van internationaal publiekrecht besloten?
1) IPU legitimeert en reguleert de uitoefening van publiek gezag in de internationale gemeenschap. Dit geldt bovenal voor het gezag van staten en internationale organisaties.
2) IPU beschermt publieke belangen, zowel die van individuele staten als bovennationale publieke belangen.
Aan de hand van welke 2 criteria kan het onderscheid tussen juridische regels enerzijds en politieke en morele regels anderzijds worden bepaald?
1) De bron van een regel. Ipu: gewoonterecht, verdragen, besluiten van IO, algemene rechtsbeginselen. Dit is ook een kenmerk van het positivisme.
2) Rechtsregels zijn onderdeel van een systeem dat schending van een norm verbindt met een door het recht geregelde sanctie, ondanks het feit dat de internationale rechtsorde geen één centraal gezag kent dat recht kan afdwingen.
Welke drie rechten volgen uit het internationaal recht?
1) Recht van co-existentie.
2) Recht van samenwerking (92 GW).
Bv. via IO.
3) Recht van integratie.
Bv. EU die belangrijke delen van het staatsgezag in Europa heeft overgenomen
Om welke twee redenen is het niet te verwachten dat er steeds meer integratie van staten komt tot 1 (of een paar) wereldstaat?
1) De ontwikkeling van instituties die publiek gezag uitoefenen (bv. een staat) is het resultaat van machtsconcentratie binnen een grondgebied ten aanzien van de bevolking. Zelfs de EU is niet krachtig genoeg om de staat te vervangen.
2) Nationale samenlevingen zijn veelal relatief homogeen. Deze homogeniteit vormt een belangrijke voorwaarde voor een ontwikkelde en gecentraliseerde rechtsorde. Op internationaal niveau is er veel meer heterogeniteit, de term ‘internationale gemeenschap’ is dan ook problematisch. Binnen staten ontstaan zelfs steeds meer relatief autonome gebieden.