4. etiologie en pathogenese Flashcards

1
Q

geef de Triade van Keys (1963)

A
  • tand
  • dieet
  • plaque
    = in combinatie zorgen voor caries
  • dynamisch proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

caries =

A

een infectieuze, overdraagbare, maar toch multifactororiële ziekte met een belangrijk dieet-gebonden ondertoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

definitie caries =

A

een gelokaliseerde, chemische demineralisatie van een tandoppervlak, veroorzaakt door de metabole activiteit in de dentale biofilm die het tandoppervlak bedenkt op een bepaald ogenblik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cariesproces, beschermende factoren (8)

A
  1. speeksevloed- en samenstelling
  2. eiwitten
  3. antibacteriële middelen
  4. fluoride
  5. calcium
  6. fosfaat
  7. beschermende voedingsstoffen
  8. niet-cariogene zoetstoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cariesproces, pathologische factoren (3)

A
  1. zuurvormende bacteriën
  2. frequent gebruik van fermenteerbare koolhydraten
  3. verminderde speekselfuncties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

soorten glazuurcariës (3)

A
  1. oppervlakkige initiële laesies
  2. diepere glazuurlaesies
  3. cavitatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

def predilectie-plaatsen =

A

plaatsen waar tandplaque meer tijd heeft om te rijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

predilectieplaatsen (3)

A
  1. cervicaal
  2. interdentaal
  3. brackets (= iatrogeen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarom minder cariesactiviteit thv de speekseluitgangen?

A

calcium slaat neer omdat pH omlaag gaat: wel + tst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

metabole activiteit =

A

het afscheiden en opnemen v (afval)producten/ zuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

formule hydroxyapatiet =

A

Ca5(PO4)3OH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken hydroxyapatiet (2)

A
  1. bij een aanval op hydroxyapatiet valt het binnenste vh kristal uiteen. ->breuken/ in oplossing; Ca2+ ionen komen hierbij vrij
  2. er kunnen andere mineralen inbouwen in hydroxyapatiet, ook onzuiverheden (verkleuring)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gedemineraliseerde glazuurlaesies kunnen lijken als verminderd door?

A

door het wegpoetsen vd bovenste glazuurlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe lang duurt remineralisatie (met fluorgebruik) ongeveer?

A

ongeveer 18 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zorgt voor de kegelvorm van een glazuurlaesie richting het dentine?

A
  1. afzetting v plaque aan de buitenkant

2. intensiteit van zuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de radio-opake laag op röntgenfoto’s bovenop caries?

A

= remineralisatie.

-> meer mineralen / calciumrijker -> opaker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

geef de histologische zones (4)

A
  1. lichtdoorlatende/ translucente zone
  2. donkere zone
  3. centrum vd laesie
  4. intacte oppervlakkige laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

translucente/ lichtdoorlatende zone =

A

= cariesfront

- in beperkte mate ontkalkt, vanuit hier schrijdt cariës voort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

donkere (histologische) zone =

A

bij snelle progressie v caries

langzaam= brede band

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

centrum vd laesie (histologische zone) =

A

= sterkste demineralisatie

- 25% vd mineralen in oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

intacte oppervlakkige laag (histologische zone) =

A

= resultaat vh remineralisatieproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe komt het dat bij glazuurcaries in een fissuur/pit de afzetting naar de zijkant verloopt ipv naar de ingang vd pit?

A

doordat er onderin de pit (te)veel debris zit. Door deze andere afzettingen kan caries er niet alleen via boven in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat maakt dat demineralisatie sneller verloopt dan remineralisatie?

A

door de uitwaartse flow v water: ionen moeten tegen uitwaartse flow in,
daarna pas remineralisatie

24
Q

wat is oppervlakte remineralisatie?

A

= het is de buitenste laag remineralisatie; deze sluit de boel af.
-> beschermende laag voor de body vd laesie

25
Q

waarom verloopt het cariesproces in dentine zo snel? (2)

A
  1. dentine bevat meer organisch materiaal dan glazuur; hierdoor gaat cariesproces zo snel
  2. aanwezigheid v tubuli
26
Q

tubulisclerose =

A

= door ontstekingsreactie zorgt de pulpa dat de doorlaatbaarheid vd dentinetubuli afneemt, zodat de caries minder snel in het dentine is.

27
Q

wat is een acuut gevolg van demineralisatie van het dentine? (2)

A

(afbraak vh collageennetwerk)

-> afweermechanisme faalt

28
Q

kenmerken wortelcaries (4)

A
  1. vooral bij oudere mensen + medisch gecompromitteerden
  2. na recessie vd gingiva
  3. vooraf langere periode v tubulaire sclerose
  4. uitbreiding laesie vooral in de breedte, vaak circulair rond tand
29
Q

MMP’s =

A

matrix metalo proteïnasen

geproduceerd door MO

30
Q

kenmerken bacteriële invasie v a-cellulair cement (wortelcaries) (3)

A
  1. 2/3 maanden behoud v ontkalkt collageennetwerk
  2. vorming v hoog-gemineraliseerde laag direct boven aangetast cement
  3. eens dentine bereikt wordt; voortschreiding in kroon maar trager
31
Q

mogelijke pulpa-reacties bij cariesactiviteit (4)

A
  1. infectie en ontsteking
  2. regressieve aanpassingen
  3. reparatieve aanpassingen
  4. moleculaire sturing en tissue engeneering
32
Q

infectie en ontsteking (pulpa-reactie) =

A

= defensieve weefselreactie

  • > start bij vroeg stadium v glazuurcaries
  • > 3 typen
33
Q

wat zijn uitlokkende factoren voor een defensieve weefselreactie? (4)

A
  1. MO
  2. mechanische -
  3. thermische -
    4 chemische stimuli
34
Q

wat is het doel van een defensieve weefselreactie zoals infectie en ontsteking?

A

het inperken van schade

35
Q

3 typen ontstekingsreactie =

A
  1. lichte ontstekingsreactie
  2. matige ,,
  3. ernstige ,,,
36
Q

verdere evolutie v infectie en ontsteking als pulpa reactie (4)

A
  1. bacteriële invasie vd pulpa
  2. necrose v pulpaweefsel
  3. verhogen pulpale druk
  4. infiltratie ontstekingscellen
37
Q

klinische symptomen reversiebele pulpitis = (2)

A
  1. pijn kan uitgelokt worden

2. pijn verdwijnt bij verwijderen stimulus

38
Q

klinische symptomen irreversiebele pulpitis (3)

A
  1. pijn uitgelokt of spontaan
  2. duurt lang
  3. neemt toe bij liggen
39
Q

klinische symptomen peri-apicaal abces (3)

A
  1. necrose vd pulpa
  2. inflammatie breidt uit naar peri-apicale weefsels
  3. overdruk (percussiegevoelig)
40
Q

wat veroorzaakt de percussiegevoeligheid v/e element?

A

de overdruk die ontstaat bij een peri-apicaal abces, waarbij de tand iets wat omhoog gedrukt kan worden.

41
Q

kenmerken acute pulpitis (6)

A
  1. pijn bij koude/warmte
  2. slecht gelokaliseerd
  3. vaak caries of recente restauratie (diep)
  4. hypersensitief
  5. niet percussiegevoelig
  6. geen peri-apicale veranderingen
42
Q

kenmerken acuut apicaal abces (5)

A
  1. pijn en zwelling (intra-of extra oraal)
  2. goed gelokaliseerd
  3. niet vitaal
  4. zeer percussiegevoelig
  5. verbreding vh parodontaal ligament op RX
43
Q

behandeling acuut apciaal abces =

A

drainage v pus via kanaal of apicale incisie

44
Q

kenmerken acuut parodontaal abces (6)

A
  1. vage pijn
  2. lokale zwelling
  3. intra-orale zwelling bij gingivale rand
  4. mobiliteit
  5. vaak vitaal
  6. alveolair botverlies
45
Q

behandeling acuut parodontaal abces =

A

drainage v pus bij sonderen

46
Q

regressieve aanpassingsprocessen =

A

= pulpa reageert op elke irriterende factor met hypermineralisatie
(trauma, iatrogeen geinduceerde processen, fysiologische veroudering)

47
Q

wat is een mogelijk gevolg van regressieve aanpassingsprocessen vd pulpa?

A

= verkalking vh pulpaweefsel

  • > pulpastenen/ dentikels
  • > obliteratie vd pulpakamer
48
Q

wanneer treedt obliteratie vd pulpakamer en kanalen door overmatige aanmaak v secundair en tertair dentine meestal op? (4)

A
  1. na fractuur
  2. na luxatie
  3. na transplantatie
  4. na vitale pulpaoverkapping
49
Q

reparatieve processen =

A

= indijken v infectie

50
Q

wanneer indijken v infectie door reparatieve processen?

A

na accidenteel openen vd pulpa

51
Q

soorten reparatieve processen (2)

A
  1. bestaande dentinemassa te versterken door vorming v tertiair dentine
  2. bestaande dentinemassa vernieuwen door vorming v reparatief dentine
52
Q

tissue-engineering =

A

= reparatief proces

= belangrijk aangrijpingspunt om regeneratieproces op gang te helpen

53
Q

functies (1e) groeifactoren = (2)

A
  1. activatie v odontoblasten

2. stimuleren tubulaire sclerose

54
Q

oorsprong groeifactoren =

A

vrijgezet uit degradatie v gemineraliseerde matrix

55
Q

functies 2e golf groeifactoren in pulpale weefsels = (3)

A
  1. stimulatie v odontoblasten tot secretie v tertiair dentine
  2. differentiatie v mesenchymale cellen tot nieuwe odontoblasten
  3. stimulatie vd angiogenese (vorming nieuwe bloedvaten)