3. Glycolyse Flashcards

1
Q

GLUT1

A

= SLC2A1
* passieve diffusie
* aanwezig in bijna alle cellen
* voorziet in basale deel glycoseverbruik van de meeste lichaamscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

GLUT2

A

= SLC2A2
* passieve diffusie
* gespecialiseerde cellen
* levercellen : bloedglucose constant houden van portaalbloed naar lever en omgekeerd
* epitheelcellen van darmmucosa : glucose van epitheelcel naar bloedbaan
* niertubuli : glucose van epitheelcel naar bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

GLUT3

A

= SLC2A3
* passieve diffusie
* snel profilerende cellen zoals embryonale cellen, beenmergcellen en cellen in crypte van darmmucosa
* neuronen in centraal zenuwstelsel
* basaal glucosetransport zodat het snel opgenomen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

GLUT4

A

= SLC2A4
* passieve diffusie
* skeletspier, hartspier en vetweefsel
* activiteit geregeld door insuline omdat deze weefsel insuline-afhankelijk zijn
* kunnen vna plaats veranderen in cel : tussen de maaltijden gaat ze in endosomen zitten <=> in gevoede toestand gaan ze in het plasmamembraan ingepland worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

actief glucose transport

A

SGLT2 : Na/Glc co-transporter
* apicale pool vna epitheelcellen in de darm of renale tubulus
* actief in de cel pompen mbv extra Na/K/ATPase pomp
* diabetes patiënte : te veel glucose in het bloed waardoor de nieren dat niet allemaal kunnen opnemen = diabetes melitus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

HK1-HK3

A

= hexokinase 1-3
* bijna in alle cellen
* hoge affiniteit voor glucose
* allosterische controle/rem door glucose-6-P
* negatieve feedback inhibitie : bij een trager proces dowstream zal glucose opstapelen en HK zal niet meer werken waardoor cellulaire glucose opname vertraagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HK4

A

= GLC = glucosekinase
* in levercellen, bèta-cellen van pancreas, glucosemetende cellen in hypothalamus
* lage affiniteit voor glucose
* allosterische controle door regulatorische eiwitten
* tussen maaltijden : in de celkern gebonden aan GKRP <=> tijdens maaltijden : dissociëren en transloceren naar cytoplasma
* glucose opname in lever ondanks hoge glucose-6-P > lagere Km <=> in de hersenen en spieren is er een hoge Km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

PFKM

A

= phosphofructokinase in muscle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

PFKL

A

= phosphofructokinase liver type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

PFKP

A

= phosphofructokinase platelet (bloedplaatjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

energy charge

A

bij opstapeling van ATP gaat er een stijging zijn in EC waardoor er geen nood is aan ATP en allostere remmer fosfofrucokinase 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Normoxie

A

er is zuurstof aanwezig in de cel dus de TF HIF-1 alfa krijgt eerst een OH door prolyl-hydroxylase en dan een Ub door VHL proteïne waarna het kan afgebroken worden door het proteasoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hypoxie

A

er is geen O2 aanwezig in de cel dus er zal anaerobe glycolyse starten
* HIF-1 alfa gaat diffunderen naar de nucleus
* daar gaat er transcritpie zijn van HIF-1 responsieve genen
* versnelde anaerobe glycolyse start

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

glycolysegenen

A

= glucosetransportergnen
= HIF-1 responsieve genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Warburg effect

A

versterkte glycolyse in kankermetabolieten
* kankercellen zijn ontkoppeld van oxidatieve fosforylatie
* gebruik makend van anaerobe glycolyse
* versterkte glycolyse door hoge lactaatconcentratie in micro-omgeving van tumor wat tumorgroei en tumor invasie stimuleert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ADH1B type 1

A

alcoholdehydrogenase van kaukasische mensen
* trage omzetting van ethanol naar acetaldehyde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ADH1B type 3

A

alcoholdehydrogenase van Afrikaanse mensen
* gemiddelde omzetting van ethanol naar acetaldehyde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ADH1B type 2

A

alcoholdehydrogenase van Aziatische mensen
* snelle omzetting van ethanol naar acetaldehyde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ALDH2

A

polymorfisme van acetaldehydedehydrogenase van Aziatische mensen
* trage omzetting van acetaldehyde naar acetaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Leversteatose

A

bij problematische alcoholconsumptie
* schade aan censtraal zenuwstelsel : hersenletsels, verkeersongelukken en geweldpleging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

LDH4 M4

A

= Lactaat dehydrogenase
* in bloedbaan bij kneuzing van intercostale spieren
* wordt nagekeken bij patiënt met pijn op de borst

22
Q

LDH1 H4

A

= lactaat dehydrogenase
* in bloedbaan bij hartinfarct
* wordt nagekeken bij patiënt met pijn op de borst

23
Q

lactobacillus bulgaricus

A

wordt door voedingsindustrie gebruikt om melk in yoghurt om te zetten

24
Q

lactobacillus casei

A

natuurlijke microflora van mond, darm en vagina
* lactaatproductie geeft zuur milieu en inhibeert daardoor de groei van ziektekiemen
* kan in combinatie met sucrose cariërs vormen in de mondholte
* de voedingsindustrie gebruikt het als probiotica

25
Q

hoe ontwikkel je cariërs

A

sucrose-inname :
* proliferatie van bacteriën in mondholte
* afzetting van kolonies als biofilm en anaerobe glycolyse
* biofilm gaat voor dextranen zorgen dat tandplaque vormt, door calcium en fosfaten vormt er tandsteend dat zorgt voor regressie van het tandvlees en aantasting van periodontium = verlies tandelementen
* anaerobe glycolyse zorgt voor melkzuur, wat de pH gaat verlagen dat zorgt voor erose van de glazuurlaag = gaatjes/cariërs

26
Q

microvasculaire pathologie van diabetes

A
  • retina : blindheid
  • glomerulus : nierziekte
  • perifere zenuwen : neuropathieën
27
Q

macrovasculaire pathologie bij diabetes

A
  • hart : myocard infarct
  • hersenen : beroerte
  • onderste ledenmaten : amputatie
28
Q

diabetes type 2

A

insulineresistentie

29
Q

bFGF

A

groeifactor die belangrijk is voor angiogenese kan verstoord worden bij hyperglycemie

30
Q

Mullercellen

A

in de retina waar het angiopoietine-2 stijgt waardoor er verlies van pericyten optreedt en capillaire regressie optreedt

31
Q

Welke modificatie treedt er op bij collageen door hyperglycemie

A
  • collageen I crosslinking : elasticiteit van BV daalt
  • collageen IV : cerstoring van netwerkstructuur en endotheelceladhesie daalt
32
Q

AGE receptoren

A

AGE precursoren gaan AGE plasma eiwitten worden in bloedbaan, die gaan AGE receptoren binden op een andere cel waardoor reactieve zuurstoffen geproduceerd worden (ROS), deze gaan NF-kappa B activeren wat zorgt voor de aanmaak van veel GF en cytokines
* leidt tot hyperpermeabiliteit van bloedvaten

33
Q

diacylglycerol

A

= second messenger
* afkomstig uit dihydroxyaceton fosfaat uit glycolyse
* omgezet tot glycerol-3-P
* omgezet tot diacylglycerol
* onrechtstreeks PKC activeren met hulp van ROS

34
Q

eNOS

A

stikstof
* zorgt voor dilatatie
<=> endotheline-1 zorgt dan voor vernauwing

35
Q

VEGF

A

= vasculaire endotheliale groei factor

36
Q

TGF-bèta

A

= tumor groeifractor
* matrixeiwitten gaan beginnen opstapelen in bloedvaten

37
Q

PAI-1

A

plasminogeen activator inhibitor 1

38
Q

NG-kappa B

A

pleotrope TF

39
Q

SP1

A

TF die normaal gefosforyleerd wordt maar door GlcNAc van de hexosamine metabole weg kan dat niet meer en zal er extra PAI-1 en TGF bèta1 zijn

40
Q

erfelijke fructose-intolerantie

A
  • autosomaal recessiet
  • Aldolase B gen
  • opstapeling van fructose-1-P
  • intracellulaire depressie van ATP zorgt voor meer AMP dat in IMP wordt omgezet en voor hyperurecemie zorgt (uraat kristallen stapelen op = jicht)
  • IMP werkt inhiberent op aldolase B
  • hypermagnesemie : eiwitsynthese valt stil en er ontstaat ultrastructurele lever- en nierschade
  • geen glucagon secretie door pancreas om bloedsuikerspiegel te verhogen
41
Q

metabole afwijkingen van erfelijke fructose intolerantie

A
  • hypoglycemie
  • lactaatacidose
  • hypofosfatemie
  • hyperuricemie
  • hypermagnesemie
  • hyperalaninemie
42
Q

klinische symptome van erfelijke fructose intolerantie

A
  • misselijkheid en overgeven
  • abdominaal ongemak : kan tot leverfalen en nierfalen gaan
  • eetproblemen
  • chronische groeiproblemen
43
Q

behandeling van erfelijke fructos intolerantie

A

vermijden van inname fructose, sucrose en sorbitol

44
Q

essentiële fructosurie

A

mutatie op ketohexakinase
* geen medische invloed
* fructose wordt uitgescheiden via urine

45
Q

galactose-intolerantie type I

A

GALT gen
(meest frequent)

46
Q

galactose intolerantie type II

A

GALK1 gen

47
Q

galactose intolerantie type II

A

GALE gen

48
Q

galactose intolerantie type IV

A

GALM gen

49
Q

metabole afwijkingen bij galactose intolerantie

A
  • hypergalactosemie
  • opstapeling van galactose-1-P in de lever
  • opstapeling van galactositol
50
Q

lange termijn complicaties van galactose-intolerantie

A
  • cognitieve problemen
  • socio-emotionele en gedragsproblemen
  • cataract door opstapeling galactitol
  • problemen met ruwe en fijne motorische vaardigheden
  • spraakproblemen
  • pre-puberale groeiachterstand
  • lage botdensiteit
  • primaire overiële insufficiënte/ vertraagde puberteit bij meisjes