2A2 week 9 Flashcards

1
Q

hoe lang is lag time bij roken en het ontstaan van kanker?

A

20 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

erfelijkheid longkanker

A

longkanker an sich niet erfelijk, maar risico op het krijgen van bepaalde mutaties kan wel erfelijk bepaald zijn.
- bij niet-rokers vaak EGFR-mutaties
- bij rokers vaak meerdere drivers die kanker sturen, vaak p53 of KRAS mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

epidemiologie longkanker

A
  • 5jaars overleving ongeveer 15%
  • > 80% heeft op moment van diagnose lokaal of op afstand uitgezaaide ziekte
  • wereldwijd belangrijkste maligniteit qua incidentie en mortaliteit. In westerse landen nr 2 qua incidentie en nr 1 qua mortaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

lokale symptomen tumorgroei longkanker

A
  • (centrale) luchtweg: hoest, sputum, infectie, hemoptoë, dyspnoe
  • pleuravocht: dyspnoe, hoest, pijn
  • pleura/thoraxwandingroei: ijn
  • ingroei n. recurrens: heesheid
  • oesophaguscompressie: passageklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

systemische symptomen tumorgroei longkanker

A
  • primaire tumor: hoest etc
  • meta’s: afhankelijjk van locatie
  • paraneoplastische syndromen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

SIADH syndroom

A

te veel aanmaak van ADH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vena cava superior syndroom (VCSS)

A
  • compressie v. cava superior door tumor/lymfeklieren
  • trombose
  • invasie/infiltratie van vaatwand
  • tumorthrombi
  • combi van bovenstaande
  • wordt veroorzaakt door intrathoracale tumoren
  • presentatie patiënt: gezwollen hals, gezwollen gelaat, gestuwde halsvenen, hoofdpijn, vaattekeningen op de huid, oedeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke klachten kan een tumor in de sulcus superior geven?

A

neurologische uitval en pijnklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

horner syndroom

A

ingroei sympatische grensstreng/ganglion door tumor in sulcus superior
- presentatie: miosis, ptosis ooglid, anhydrosis, enoftalmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

pancoast syndroom

A

ingroei in plexus brachialis
- presentatie: pijn in schouder uitstrakend naar (boven)arm, syndroom van Horner, zwakte en atrofie van handmusculatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aandachtspunten LO longkanker

A
  • > 10% gewichtsverlies in afgelopen 3 maanden
  • lymfadenopathie
  • heesheid
  • VCSS
  • hepatomegalie
  • weke delen zwelling
  • kloppijn wervelkolom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aanvullend onderzoek longkanker

A
  • bloedlab: niet echt relevent, verhoogde leverenzymwaarden en hypercalciëmie wijzen op meta’s
  • radiologie: X-thorax, CT, PET
  • weefseldiagnostiek: sputum cytologie, bronchusaspiraat, bronchiale brushing, transbronchiale punctie, bronchiaal biopt, transthoracale punctie, transoesophagale punctie, VATS, thoracotomie, bronchoscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat kan je zien met EUS en EBUS?

A
  • EUS: linkszijdige deel bovenste deel mediastinum, subcarinale klier, onderste deel mediastinum bdz, linker (en rechter) bijnier
  • EBUS: bovenste deel mediastinum bdz, subcarinale klier, hilaire klieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

contra-indicaties transthoracale punctie

A

resp. insufficiëntie, monolong, pulmonale hypertensie, stollingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

behandeling longkanker stadium 1

A

operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

behandeling longkanker stadium 2

A

operatie evt met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

behandeling longkanker stadium 3

A

operatie evt met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie of chemo-RT + immunitherapie

18
Q

behandeling longkanker stadium 4

A

chemotherapie en/of immunotherapie of doelgerichte therapie

19
Q

alternatief chirurgische behandeling longkanker stadium 1, 2 en deel van 3 bij medisch inoperabel of weigering van chirurgie

A

hoge dosis bestraling (vanuit heleboel hoeken)

20
Q

pleveiselcelcarcinoom long

A
  • 40-45% van NSCLC
  • centraal - relatie met grotere bronchustakken
  • meestal groot (>4cm)
  • centraal verval (cavitatie)
  • M >V
  • zeer sterke relatie met roken
21
Q

histologie PCC long

A
  • vaak necrotisch
  • verhoorning
  • desmosomen
  • geen buisvorming, geen slijm
22
Q

adenocarcinoom long

A
  • 40% NSCLC, stijgt in incidentie
  • perifeer
  • V > M
  • jongere leeftijd
  • driver mutaties (EFGR 10-30%, KRAS 30%)
23
Q

histologie adenocarcinoom long

A
  • buizen
  • (intracytoplasmatisch) slijm
  • geen desmosomen, geen verhoorning
  • IHC: TTF-1 meestal positief (70%)
24
Q

ontwikkeling adenocarcinoom long

A
  1. atypische adenomateuze hyperplasie (AAH)
  2. adenocarcinoma in situ (AIS)
  3. (invasief) adenocarcinoom
25
Q

grootcellig carcinoom long

A
  • 10% van NSCLC
  • overal in de long
  • roken +++
  • vaak enige plaveiselcellige of adeno- differentiatie detecteerbaar (op moleculair niveau/electronen miscroscopie)
26
Q

histologie grootcellig carcinoom long

A
  • middelgrote tot grote cellen
  • vergrofd chromatine
  • nucleoli duidelijk zichtbaar
  • scherpe celgrenzen
  • geen buisvorming, slijmvorming, verhoorning en/of desmosomen
  • subtype: grootcellig neuroendocrien carcinoom
27
Q

kleincellig carcinoom long

A
  • 15-20% van primaire bronchuscarcinomen
  • centraal in de long
  • roken +++
  • neuroendocrien carcinoom
  • zeer agressief
  • meestal uitgezaaid bij diagnose
  • gaat frequent gepaard met paraneoplastisch syndroom
28
Q

histologie kleincellig carcinoom long

A
  • kleine tot middelgrote cellen (monomorf)
  • (zeer) hoge kern-cytoplasma ratio (kern moulding)
  • egaal vergrofd chromatine
  • geen of onopvallende nucleoli
  • geen buisvorming, slijmvorming, verhoorning en desmosomen
29
Q

napsine A

A

specifiek voor longkanker

30
Q

cultuur relativistische benadering

A

de cultuur van de allochtoon is wel anders dan de cultuur van autochtonen, maar daarom niet miner. Slechts verschil in perspectief. In beginsel dienen autochtonen en allochtonen elkaars cultuur daarom te respecteren, naar elkaar te luisteren en met elkaar in debat te gaan.

31
Q

culturalistische benadering

A

allochtonen dienen zich aan onze Nederlandse cultuur aan te passen. Autochtonen mogen allochtonen naar Nederlandse maatstaven beoordelen

32
Q

etnocentrische reflex

A

Iedereen vindt zijn eigen normen, waarden en opvattingen (per definitie) de beste (= etnocentrisme). Vanuit deze overtuiging beoordeelt hij/zij anderen. Dat heeft tot gevolg dat iedereen de normen en waarden van anderen die van de zijne/hare verschillen minder goed, ouderwets, minderwaardig of afkeuringswaardig vindt. Deze diskwalificatie gebeurt (onbewust) reflexmatig, zowel bij autochtonen als bij allochtonen. Etnocentrisme is de bron van (onbewuste) discriminatie en racisme (gezondheidszorg, justitie, onderwijs).

33
Q

benigne solitaire pulmonale nodules

A

bevatten meestal kalk, zijn glad begrense en zijn in onderveld gelokaliseerd

34
Q

maligne solitaire pulmonale nodules

A

bevatten geen kalk, hebben vaak spiculae. Hoe groter een SPN, hoe groter de kans op een maligniteit.

35
Q

welke longcarcinomen komen in aanmerking voor operatieve verwijdering?

A

adenocarcinoom, plaveiselcelcarcinoom, ongedifferentieerd grootcelling carcinoom

36
Q

markers voor onderscheid tussen adenocarcinoom vs mesothelioom in long

A
  • cytokeratine
  • calretinine: marker voor mesotheelcellen
  • TTF-1: marker voor adenocarcinoom van long
37
Q

belangrijkste risicofactor mesothelioom

A

asbest expositie

38
Q

criteria vaststellen transsudaat

A

ratio pleuravocht LD >0.6 en eiwit <0.5 tov serumwaarde LD pleuravochtwaarde en <2/3 bovengrens van serumwaarde

39
Q

wanneer pleuravocht transsudaat

A

aandoeningen aan hart, lever, nieren

40
Q

wanneer pleuravocht exsudaat

A

infectieuze aandoeningen, kwaadaardige aandoeningen