2A2 week 8 Flashcards
Indeling hematologische maligniteiten (grofweg)
- leukemie: maligne ontaarding in beenmerg (acuut vs chronisch, myeloïd vs lymfatisch)
- myeloproliferatieve ziekten: maligne ontaarding in beenmerg (essentiële trombose [megakariocyten lijn], polycythemia vera [erythoïde lijn], myelofibrose [myeloïde lijn])
- myelodysplasie: maligne ontaarding in beenmerg (voorstadium AML)
- lymfomen: maligne ontaarding in lymfeklier (Hogdkin vs non-Hodgkin)
- multipel myeloom: maligne ontaarding plasmacel in beenmerg (afwijkend immunoglobuline productie)
prognostische factoren AML
- patiënt gebonden: leeftijd, comorbiditeit, performace status
- ziekte specifiek: cytogenetische afwijkingen, moleculaire afwijkingen
- therapie gerelateerd: respons (CR), minimale-residuale ziekte (MRD)
veelvoorkomende chromosomale afwijkingen bij myelodysplatisch syndroom (MDS)
monosomie 5 en monosomie 7
MDS
klonale aandoening van de hematopoïetische stam/progenitor cellen gekenmerkt door ineffectieve hematopoïese (cytopenie) en neiging tot leukemische evolutie
- prevalentie neemt toe met leeftijd
- mannen vaker dan vrouwen
wat veroorzaakt MDS?
genetische of epigenetische veranderingen in hematopoïetische stam/voorlopercellen. Een belangrijk deel van de genen die gemuteerd zijn, zijn betrokken bij splicing en DNA methylering (-> hypermethylering)
klinische presentatie MDS
symptomen zijn niet specifiek en kunnen ook veroorzaakt worden door andere aandoeningen/nutriëntendeficiënties
- asymptomatisch
- symptomatisch: vermoeidheid en/of kortademigheid a.g.v. anemie, terugkerende/opportunistische infecties a.g.v. neutropenie, bloedingsnijgingen t/g/v trombocytopenie
behandeling MDS
- supportive care: transfusie erytrocyten en/of trombocyten, meestal i.c.m. ijzerchelatie therapie, groeifactoren (EPO en/of G-CSF)
- immuunsuppressieve therapie: anti-thymocyt globuline en/of cyclosporine A
- intensieve chemotherapie volgens AML-protocol
- ziektemodulerende middelen: azacitidine, lenalidomide (bij 5q-), luspatercept (SF3B1)
- allogene stamceltransplantatie
gevolgen beenmergdepressie
anemie, leukopenie, trombopenie
supportive care voor anemie na chemotherapie
bloedtransfusie, EPO/Fe/vitamines
- indicatie bloedtransfusie afhankelijk van tijd van ontstaan, leeftijd/comorbiditeit, klachten
- per eenheid getransfundeerd erytrocytenconcentraat stijgt Hb 0.5-0.7 mmol/L (dus uitrekenen wel Hb je wilt bereiken en hoeveelheid eenheden daarop afstemmen)
supportive care voor leukopenie na chemotherapie
granulocytentransfusie, G-CSF, SDD-profylaxe
- granulocytentransfusie kan enorme immunologische reacties geven
- G-CSF niet effectief bij chemotherapie waarbij hele beenmerg wordt weggeveegd
supportive care voor trombopenie na chemotherapie
trombocytentransfusie, TPO
- indicatie voor profylaxe: trombo’s <= 10x10^9/L
- indicatie voor transfusie voorafgaand aan ingreep: trombo’s <50x10^9/L, bij zeer groot risico <100x10^9/L
- stijging trombocyten is variabel, maar over het algemeen 30-50x10^9/L per eenheid trombocytenconcentraat (bepaal tromboaantal na transfusie om te zien of stijging acceptabel is)
welke labgegevens heb je nodig om bloed te bestellen?
ABO-bloedgroep en Rhesus D bloedgroep, screening op irregulaire antistoffen
erytrocyten transfusie vs plasma infusie
- erytrocyten transfusie: O-negatief is universele donor, AB-positief is universele ontvanger
- plasma infusie: AB plasma is universele donor, O plasma is universele ontvanger
type & screen strategie
indien:
- bekende ABO-Rh(D) bloedgroe
- negatieve screening
- niet bekend met antistoffen
- geen (allo)SCTpatiënt
- geen neonaat
direct bloeduitgeven, in andere gevallen nog kruisproef doen
risico’s supportive care
- hemolytische transfusie reactie
- koorts reactie
- allergische reactie
- overdracht ziekteverwekkers
- TRALI (transfusion related acute lung injury)
- ijzerstapeling
- TACO (transfusion associated cardiac overload)
indicatie plasma infusie
tekort aan stollingsfactoren (bv. door massaal bloedverlies, diffuus intravasale stolling, aangeboren tekort aan stollingsfactoren).
NB. hypotensie is geen reden om plasma te geven
microscopie Hodgkin lymfoom
Reed Sternberg/Hodgkin cellen (5%), ontstekingsachtergrond met lymfocyten; plasmacellen en eosinofielen (95%), meestal sclerose
diagnostiek lymfoom
lymfeklier excisie biopt
- nooit FNA i.v.m. sample error
typische cytogenetica small lymphocitic lymphoma
13q14, 17p of 11q deleties, trisomie 12
typische cytogenetica folliculair lymfoom
t(14;18)
typische cytogenetica mantelcel lymfoom
t(11;14)
typische cytogenetica Burkitt lymfoom
t(8;14)
typische cytogenetica MALT lymfoom
t(1;14)
stadiëring lymfoom
- Stadium 1: 1 lymfklierstation of 1 extralymfatisch orgaan
- stadium 2: 2 lymfklierstations aan dezelfde zijde van het middenrif, of aandoening van 2 of meer lymfeklierstations en een begrensde aandoening van een extralymfatisch orgaan of gebied aan dezelfde zijde van het middenrif
- stadium 3: aandoening van lymfklierstations aan beide zijden van het middenrif, eventueel vergezeld van een begrensde aandoening van een extralymfatisch orgaan of aandoening van de milt of beide
- stadium 4: gedissemineerde aandoening van 1 of meerdere extralymfatische organen of gebieden met/zonder aandoening van lymfklierstations
therapie DLBCL stadium 1-2 zonder risicofactoren, geen bulk (10%)
3 kuren Rituximab-CHOP + ‘involved note’ RT -> curatie mogelijk bij 95%
- alternatief: 4x rituximab-CHOP + 2 rituximab als RT niet gewenst is wegens lokalisatie lymfoom
therapie DLBCL stadium 1-2 met risicofactoren en/of bulk (15%)
6 kuren rituximab-CHOP
->curatie mogelijk bij 90%
therapie DLBCL stadium 2-4 (75%)
6 kuren R-CHOP plus 2 rituximab -> 50-65% genezingskans
- indien niet fit: R-mini-CHOP of R-CEOP (etoposide ipv doxorubicine)
CHOP
- cyclofosfamide 750 mg/m2, iv tijdens dag 1
- doxorubicine 50 mg/m2, iv tijdens dag 1
- vincristine 1.4 mg/m2, iv tijdens dag 1
- prednison 100 mg, p.o. tijdens dag 1-5
complicaties R-CHOP
infusiereactie, haaruitval, PNP, mucositis, anemie, neutropenie, infecties, cardiomyopathie