2.4 - 4.2 Flashcards
- 4
a. Leg de hybride theorie uit die functionalisme combineert met een type-identiteitstheorie als reactie op ‘the hard problem.’
De functionalistische reactie blijft, maar de qualia worden verklaard met de type-identiteitstheorie. Qualia kunnen niet uitgelegd worden middels het functionalisme en moeten wel een specifieke plek op het brein hebben. Ze zijn wel fysiek. De reactie van het brein op qualia (ongeacht of ze faden) blijft hetzelfde
b. Leg Chalmers’ naturalistisch dualisme uit.
Qualia zijn volgens hem identiek, of het brein nou van silicone is gemaakt of niet. Qualia zijn niet-fysieke onderdelen van ons brein en ze zijn onderdeel van de natuurwetten, er zit dus een dualisme tussen het brein en niet-fysieke onderdelen.
- 5
a. Wat is fenomenologie?
Wetenschap van de ervaring van het bewustzijn. Bestuderen van de subjectieve introspectie van de mens.
b. Wat bedoelt Dennett met ‘heterofenomenologie’?
De beschrijving van de ervaring van de mens staat niet gelijk aan de werkelijke onbewuste ervaring die plaatsgevonden heeft. Subjectieve introspectie gaat over de data, het ís niet de data.
c. Wat bedoelt Dennett met het Cartesiaanse theater?
Het innerlijke zictieve hoofdkwartier (zijnde het geheel) dat je ervaringen reconstrueert tot hetgeen wat uiteindelijk je bewuste ervaring wordt.
d. Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat het Cartesiaanse theater geen ervaringsgegeven is maar eerder een reconstructie door ons brein.
Lichten die van links naar rechts springen.
e. Wat is het verschil tussen neurofenomenologie en ‘front-loading phenomenology’?
Neurofenomenologie gebruikt de fenomenologische methode in neurowetenschappen in de neurowetenschappen. Front-loading fenomenologie kijkt naar de inzichten in de structuur van het menselijke bewustzijn dat is opgenomen in fenomenologische literatuur van de twintigste eeuw.
- 2
a. Wat is nonreductief fysicalisme?
Fysicalisme dat niet te reduceren is tot het mentale (vice versa). Fysicalisme houdt in dat alles wat er gebeurt fysiek is, maar onze mentale processen zijn niet te reduceren tot fysieke processen (type-identiteit staat dit wel toe). Dus is het niet te reduceren.
b. Wat is superveniëntie?
Mentale processen zijn afhankelijk van fysieke processen en ze komen tot stand nadat iets fysieks heeft plaatsgevonden. Ze zijn echter niet causaal terug te leiden op het fysieke.
c. wat is de causale geslotenheid van het fysieke domein?
Dat alles in het fysieke domein met een inherente causale regulering plaatsvindt. Iedere fysiek evenement heeft een fysieke oorzaak.
d. Leg het probleem van ‘explanatory exclusion’ uit. Gebruik daarbij de begrippen ‘superveniëntie’ en ‘cusale geslotenhied van het fysieke domein’ en leg uit waarom dit probleem exc,lusief geldt voor non-reductief fysicalisme.
Een intentie zorgt voor een actie, maar een intentie (mentaal proces) supervenieert op een breinstaat gezien het fysieke domein causaal gesloten is. Dit betekent dat er twee oorzaken zijn voor de actie: overdeterminatie. Een van de twee dient geschrapt te worden en de intentie is degene die geschrapt wordt. Wat je zegt is dat mentale toestanden geen invloed hebben en een bijproduct zijn van het fysieke domein (epifenomenologie).