2.2-2.4 cellen zien Flashcards

1
Q

voor wat wordt een transmissie-elektronenmicroscoop gebruikt

A

die wordt gebruikt om uiterst dunnen coupes te bestuderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 2 elektronenmicroscopen heb je

A

transmissie-elektronenmicroscoop en rasterelektronenmicroscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

door wat wordt elke cel omgeven

A

door een membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de membraan van een cel + welke rol speelt de structuur ervan + welke soort structuur heeft ie

A

dat is de grens tussen het inwendige van de cel en de omgeving

+ een belangrijke rol bij het doorlaten van stoffen naar de binnen- of buitenzijde van de kern

+ een vloeibare structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit wat is het plasmalemma opgebouwd

A

uit een dubbele fosfolipidenlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

van wat is de graad van fluïditeit afhankelijk

A

die is afhankelijk van de hoeveelheid en de soort lipiden en ook van de temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

van wat hangt het voortbestaan van de cel af

A

van wat ze uit de omgeving kan opnemen en er aan kan afgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is passief transport

A

dat is transport wanneer dat het de cel geen energie kost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de 3 factoren die de doorlaatbaarheid van de celmembraan beïnvloeden

A

afmeting, concentratie en oplosbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het grote nadeel van passief transport

A

dat de cel niet of zeer moeilijk kan controleren dat water of zuurstof er door komt of niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

als de cel wel energie moet leveren om het transport mogelijk te maken dan heet dat

A

actief transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2 voordelen aan actief transport

A

het gaat sneller

het kan gecontroleerd verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly