22-23 Flashcards

1
Q

Je bent internist en je wordt door de oogarts gevraagd om de systemische behandeling van een posterieure uveitis bij een
patiënt met sarcoïdose te starten.
Welk middel zal jouw voorkeur hebben?
A Hydrochloroquinine
B Methotrexaat
C Colchicine
D Mycophenolaat Mofetil

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij welke vorm van uveitis komt de klacht fotofobie percentueel gezien het vaakste voor?
A uveitis anterior
B uveitis posterior
C granulomateuze uveitis
D infectieuze uveitis

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een belangrijke bijwerking van gentamicine (een aminoglycoside)?
A allergie
B nefrotoxiciteit
C diarree
D verkleuring van tanden

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Patiënten met familiaire mediterrane koorts (FMF) hebben een mutatie in het mediterranean fever (MEFV) gen dat uiteindelijk leidt tot
aanvalsgewijs optredende koorts en inflammatie.
1. Welk eiwit wordt door dit gen gecodeerd? (1p)
2. Leg uit bij welk proces in de neutrofiele granulocyt dit eiwit een belangrijke rol speelt. Gebruik maximaal 30 woorden. (2p)
3. Leg ook uit waarom patiënten met FMF niet iedere dag last hebben van inflammatie maar het aanvalsgewijs komt. Gebruik
maximaal 50 woorden. (4p)

A

Vraag 1. Het eiwit is pyrine (1p)
Vraag 2. Het speelt een belangrijke rol in de activatie van het inflammasoom (2p)
Vraag 3. Voordat het inflammasoom actief IL-1-beta produceert moet er eerst pro-IL-1-beta gemaakt worden (2p). Hiervoor moet de
neutrofiele eerst getriggerd worden. (2p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Je bent arts op de Spoedeisende Hulp en beoordeelt regelmatig acuut zieke kinderen.
Geef drie voorbeelden van kind-specifieke kenmerken die belangrijk zijn mee te nemen in jouw spoedeisende beoordelingen
van acuut zieke kinderen. (1p per goed antwoord, totaal 3p

A

Kinderen kunnen klacht niet goed aangeven
moment opname
andere normaalwaarden
klacht kan aspecifiek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk van de volgende micro-organismen zijn meest betrokken bij fluorklachten bij vrouwen?
A Candida spp
B Trichomonas vaginalis
C Chlamydia trachomatis
D Neisseria gonorrea

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke elementen uit anamnese en lichamelijk onderzoek wijzen op tekenen van weefselinvasie? 
A algemeen ziek zijn
B toegenomen mictiefrequentie
C pollakisurie
D verwardheid
E koorts
F
buikpijn bij lichamelijk onderzoek

A

ade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een nieuw gediagnosticeerde patiënt met HIV overweegt behandeling.
Noem drie redenen waarom het van belang is om behandeling vroeg te starten. (3p)

A

voorkomen verspreiding, opportunistische infecties en virale replicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je bent AIOS interne geneeskunde en ziet een patiënt met een recent gediagnosticeerd multiple myeloom. Je weet dat ernstige
pneumokokken ziekte kan in het algemeen worden voorkomen door:
1. Pneumokokken vaccinatie
2. Antibiotica profylaxe: onderhoudsantibiotica of antibiotica ‘ op zak’
3. Toedienen van intraveneus immunoglobulines
1. Welke van deze drie bovengenoemde maatregelen vind je het minst geschikt om de patiënt op snel (binnen
een week) te beschermen tegen ernstige pneumokokken ziekte?
(1p)
2. Geef twee argumenten voor jouw keus (maximaal 25 woorden voor elk argument).
(4p)

A
  1. vaccinatie minder geschikt omdat 1. het twee weken duurt totdat de antistoffen ervan komen en omdat de patient mm heeft dus zal de reactie op de vacc minder zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het genotype “inborn error of Immunity” leidt tot een klinische fenotype.
Hoe uitgebreid kan het klinische fenotype eruit zien?
A het fenotype is beperkt tot een immuundeficientie
B het fenotype omvat een immuundeficientie en autoimmuniteit
C het fenotype is beperkt tot een immuundysregulatie
D het fenotype omvat een immuundysregulatie met niet-immunologische comorbiditeiten

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk van de onderstaande recidiverende infecties is kenmerkend voor
Common Variable Immune Deficiency (CVID)?
A recidiverende infecties met gekapselde bacteriën
B recidiverende infecties (invasief) met Candida albicans
C recidiverende infecties met katalase-positieve micro-organismen
D recidiverende infecties met Herpes virussen

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een niertransplantatie patient van 45 jaar wordt regelmatig op de polikliniek gezien. De nierfunctie gaat gestaag achteruit. De patient
gebruikt tacrolimus en mycofenolaat mofetil.
Welk of welke onderzoek(en) worden verricht in het onderzoek naar de oorzaak van de gestoorde nierfunctie te
achterhalen?
A nierbiopt
B tacrolimus bloedspiegel
C CRP-gehalte bloed
D eiwit gehalte in urine (eiwit-kreatinine ratio)

A

ab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke verwekker verwacht je niet bij een patiënt met een chronische granulomateuze ziekte?
A Aspergillus spp
B Escherichia spp
C Staphylococcus spp
D Streptococcus spp

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

1) Noem twee ziekteverwekkers verantwoordelijk voor opportunistische infecties na het toedienen van immuunsuppressiva
bij transplantaat patiënten. (2p)
2) Abcesvorming kan ontstaan door een opportunistische infectie. Welke ontstekingscellen zijn het meest aanwezig in een
abces? (1p)

A
  1. EBV, aspergillus, cryptococcus, candida
  2. neutrofiele granulocyt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk percentage van de (gezonde) Nederlandse bevolking is HLA B27 positief?
A < 5%
B 5-10%
C 10-15%
D > 15%

A

5-10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly