20-21 Flashcards
Infectie is een belangrijke omgevingsfactor bij het doorbreken van immunologische tolerantie en het ontstaan van auto-immuunziekte.
Welk mechanisme wordt meest waarschijnlijk geassocieerd met auto-immuunziekte na Campylobacter jejuni infectie?
A Antigeen- en T-lymfocyt onafhankelijke polyclonale activatie van autoreactieve B-lymfocyten.
B Antigeen onafhankelijke activatie van autoreactieve T-lymfocyten door super antigenen.
C Immunologische kruisreactie (moleculaire mimicry) tussen antigeen micro-organisme en gelijkend autoantigeen.
D “Bystander” activatie: mede-activatie van autoreactieve lymfocyten tijdens infectie.
C
Door welk deel van het oog wordt het kamerwater geproduceerd?
A kanaal van Schlemm
B trabekelsysteem
C iris
D corpus ciliare
D
In de behandeling van patiënten met een auto-immuun uveïtis worden biologicals steeds vaker toegepast.
Welk van de volgende opties wordt het meest frequent ingezet?
A anti-IL-1
B anti-TNF
C anti-IL-17
D interferon gamma
b
Wat is de meest voorkomende verwekker die een uveïtis posterior kan geven bij een patiënt met AIDS?
A HSV
B VZV
C CMV
D Toxoplasma gondii
c
Welk cytokine is bij dit kind ontregeld en hoe komt dit? (3p)
IL-1B, omdat de IL-1 receptor ontbreekt in het perifere bloed
Waarom heeft intrinsieke resistentie bij een mogelijke behandeling met een antibioticum minder impact dan verworven
resistentie? (3p)
intrinsiek chromosomaal gecodeerd
verworven door plasmiden gecodeerd
intrinsiek niet overdraagbaar tot andere species in tegenstelling to verworven
Waar hebben patiënten met een chronisch ernstige granulopenie last van?
A herpes simplex type 1 infectie
B stafylokokkeninfectie
C meningokokkeninfectie
D cytomegalovirus (CMV) infectie
b. bij granulocyt stoornis staf kokken risico
Een kind van 11 jaar heeft lymfadenopathie ten gevolge van een recidiverende Epstein-Barr virusinfectie.
Waar in het immuunsysteem verwacht je als arts een defect?
A IgG
B T-lymfocyten
C B-lymfocyten
D complement
T
Welke van deze ziekteverwekkers is geen mogelijke oorzaak van verworven immuundeficiënties?
A cytomegalovirus (CMV)
B Epstein-Barr virus (EBV)
C herpes simplex virus (HSV)
D human immunodeficiency virus (HIV
c
Een patiënt komt bij de huisarts met persisterende uitvloed uit de urethra na een voorgaande behandeling.
Welke differentiaal diagnosen zijn meest waarschijnlijk?
A ‘Milking syndrome’, ‘ping-pong effect’ en ‘WHO syndrome’
B ‘WHO syndrome’, Chlamydia trachomatis en resistente Neisseria gonorrhoeae
C Neisseria gonorrhoeae, Chlamydia trachomatis en Mycoplasma genitalium
c
Lees onderstaande stelling over HIV:
Bij een acute HIV infectie is de windowfase van een HIV PCR op plasma korter dan de windowfase van
HIV antistoffen bepaling in plasma.
Is deze stelling juist? (3p
correct, bij acute hiv infectie zijn de virale dna/rna al in het bloed, maar zijn er nog geen antistoffen
Graft-versus-host ziekte (GVHD) is een belangrijke complicatie van allogene stamceltransplantatie.
Op welke twee manieren kan GVHD na een allogene stamceltransplantatie voorkomen worden?
immuunsuppressiva en t cel depletie van transplantaat
Na een orgaantransplantatie kunnen transplantatie patiënten koorts krijgen. Hieronder staan drie tijdsperiodes na een
transplantatie en infectieziekten vermeld.
Welke infectieziekte behoort tot de juiste tijdsperiode? (3p)
Sleep de juiste tijdsperiode aan de rechterkant naar de juiste infectieziekte aan de linkerkant.
A EBV-gerelateerd post-transplantatie lymfoom
B CMV (cytomegalovirus) colitis
C Wondinfectie met Staphyloccus aureus
a: na 12 m
b: 1-12m
c:<1m
Een patiënt met een beenmergtransplantatie kan een graft versus host disease ontwikkelen.
1. Welk deel van de huid toont microscopisch afwijkingen bij een graft versus host disease? (1p)
2. Waar kan het beeld van een graft versus host disease van de huid histomorfologisch niet van worden onderscheiden?
(1p)
3. Wat voor type ontstekingscellen zijn het meest aanwezig bij een graft versus host disease? (1p)
- epidermis
- geneesmiddelengebruik of toxicodermie
- lymfocyten (tcel)
Je bent coassistent en loopt in de winter stage op de polikliniek niertransplantatie en meneer Y komt bij jou. Hij heeft 2 maanden geleden
een niertransplantatie ondergaan. Nu hoest hij, heeft hij koorts en is hij kort van adem. Je ziet op de longfoto bilaterale infiltratieve
afwijkingen.
1. Noem twee ziekteverwekkers die je zou kunnen overwegen in de diagnose, zeker indien je weet dat patiënt regelmatig
therapie-ontrouw is. (2p)
2. Leg van één van genoemde diagnosen uit deelvraag 1 uit waarom je hieraan bij deze patiënt denkt. (2p)
Deel 1: Pneumocystis jirovecii (1pt) en/of CMV (1pt) en/of Influenza (1pt) (max 2pt)
Deel 2: Bilaterale afwijkingen zouden kunnen passen bij een pneumonie. Zo kort na transplantatie gebruiken patiënten nog intensieve immuunsuppressie
en dan zou het een opportunistische infectie zoals Pneumocystis jirovecii kunnen zijn, die normaal gesproken voorkomen wordt als patiënten trouw
profylaxe gebruiken. Ook zijn andere verwekkers zoals CMV of influenza (gezien de winter) mogelijk. Daarnaast zou het een niet-infectieuze oorzaak
kunnen hebben, bijvoorbeeld overvulling, maar gezien het acute beeld en de koorts is dat minder waarschijnlijk. (max 2 pt)