21-22 her Flashcards

1
Q

Wat wordt in de oogheelkunde bedoeld met de term ‘blinde vlek’?
A Dit is een synoniem voor maculadegeneratie.
B Dit is het centrale deel van de retina.
C Dit is een ontstekingshaard in de macula
D Dit is het intra-oculaire deel van de nervus opticus.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Je bent oogarts en behandelt een kind met ophthalmia neonatorum conjunctivitis.
Welke van de volgende beweringen over ophthalmia neonatorum conjunctivitis is juist?
A Deze aandoening kan met antibiotische oogdruppels behandeld worden.
B Conjunctivitis door gonokokken (Neisseria gonorrhoeae) manifesteert zich binnen een week na geboorte.
C Chlamydia trachomatis is een zeldzame verwekker van conjunctivitis.
D Chamydia trachomatis conjunctivitis verloopt traag en hoeft niet behandeld te worden

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je bent oogarts. Je ziet een patiënt met ankyloserende spondylitis (HLA B27+) en uveitis.
Welke vorm van uveïtis (denk aan de locatie) is meest waarschijnlijk in deze patiënt?

A

uveitis anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Je bent oogarts. Je ziet een 23-jarige patiënt met een pijnlijk en rood linkeroog. De maximale visus van het linkeroog is 0.5. Bij
het oogheelkundig onderzoek zie je cellen in de voorste oogkamer, synechiae posterior en cystoid macula oedeem. Je stelt de
diagnose uveitis.
Welke vorm van uveitis is dit?
A uveitis anterior
B intermediaire uveitis
C uveitis posterior
D panuveitis

A

uveitis anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voor een eerste screening op aanwezigheid van antinucleaire antistoffen bij een patiënt met klachten die bij een systemische auto immuun ziekte passen, wordt de …. techniek gebruikt. Dit is een …bepaling. Deze bepaling heeft een … specificiteit en een … sensitiviteit

kies uit
1. ELISA of immunofluorescentie
2. kwantitatief of kwali

A

1.immunofluorescentie
2. kwalitatief
3. lage specificiteit
4. hoge sensiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke van de onderstaande opties past niet bij een uveïtis op basis van sarcoïdose?
A granulomateuze uveïtis
B panuveïtis
C uveïtis anterior
D transilluminatie van iris

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

1.een 20-jarige vrouw met dysurie en pijn in de onderbuik; er is geen koorts en er zijn geen tekenen van pyelonefritis

  1. een 78-jarige man met een Staphylococcus aureus bacteriemie
  2. een 55-jarige vrouw met een urosepsis door Escherichia coli

4.een 10-jarige jongen met een geperforeerde appendicitis

A
  1. nitrofurantoïne, werkt goed tegen blaasinfectie. uwi cystitis
  2. Flucloxacilline, werkt goed tegen s. eureus
  3. ciproflaxine, werkt goed tegen uwi’s
  4. augmentin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met welke testuitslagen kun je een congenitale luesinfectie bij een pasgeborene aantonen?
Let op: meerdere antwoorden zijn juist
A een positieve anti-syfilis IgM-titer bij de pasgeborene
B een VDRL-titer bij de pasgeborene die meer dan 4 keer zo hoog is als de titer van de moeder
C een positieve treponemale test en positieve non-treponemale test bij moeder

A

AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je bent AIOS op de Spoedeisende Hulp (SEH). Een 66-jarige vrouw met een verblijfskatheter (permanente urinekatheter) die zij heeft
vanwege een dwarslaesie is ingestuurd door de huisarts vanwege buikklachten. De huisarts heeft een dipstick van de urine gedaan en de
uitslag was als volgt: leukocyten 3+, nitriet positief.
Welke stelling over deze uitslag bij deze patiënte is juist?
A deze uitslag wijst op een urineweginfectie
B een urineweginfectie kan niet worden uitgesloten maar ook niet worden aangetoond
C deze uitslag maakt een urineweginfectie onwaarschijnlijk

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je bent huisarts en krijg een patiënt op het spreekuur met een genitale zweer.
Welke ziekteverwekker verwacht je niet als oorzaak?
A Chlamydia trachomatis
B Herpes simplex virus
C Neisseria gonorrhoea
D Treponema pallidum

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diagnose HIV infectie door:
HIV combo test:
Immunoblot:

A

HIV combo: screeningstest met hoge sensiviteit
Immunoblot: confirmatie test met hoge specificiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de belangrijkste reden van de hoge incidentie van urineweginfecties bij oudere mannen?
A verminderde blaascontractie
B slecht functionerende afsluiting tussen de blaas en de urethra
C kolonisatie van de urethra
D obstructie van de urethra

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cytoplasmatische patroonherkenningsreceptoren (PRR) spelen een belangrijke rol in de aangeboren respons van cellen. De receptor NLRP3 vormt een onderdeel van het inflammasoom en draagt bij aan immuunactivatie.

Geef voor elk van de volgende mogelijkheden aan of NLRP3 hierin een directe rol speelt.

1.activatie van transcriptiefactor NF-kB
2.enzymatisch splitsen van pro-IL-1b
3.enzymatisch vrijmaken van membraan-gebonden TNF-a

A

alleen2, splitsen pro ilb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Benoem drie laboratoriumtesten die je op dat moment kunt afnemen en die kunnen helpen bij het onderscheid tussen
    virusinfectie en autoimmuunziekte. (3p)
  2. Geef bij elke test aan hoe de uitslag een autoimmuunziekte of een virusinfectie meer waarschijnlijk maakt. (3p)
A
  1. BSE: verhoogd: infectie
  2. CRP: verhoogd: infectie
  3. anti tpo: verhoogd: autoimmuunziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Veroudering gaat gepaard met bepaalde veranderingen in het immuunsysteem.
Welke verandering in het immuunsysteem is geassocieerd met veroudering?
A verhoogd aantal T-celreceptor excisiecirkels (TRECs)
B verlaagde diversiteit B- en T-lymfocyten
C verhoogd aantal B- en T-lymfocyten
D verlaagde productie van autoantistoffen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef bij elk van de onderstaande beweringen over erythema multiforme aan of deze juist of niet juist is.
De oorzaak van erythema multiforme is bekend in > 90% van gevallen.
Het gebruik van penicilline kan leiden tot erythema multiforme.
Erythema multiforme kan een resultaat zijn van vaccinatie met bacille Calmette-Guérin (BCG) vaccin.

A

niet wel wel

16
Q

Je loopt in de winter stage op de polikliniek niertransplantatie en meneer Y komt bij jou. Hij heeft 2 maanden geleden een niertransplantatie
ondergaan en geeft aan niet alle medicatie even trouw in te nemen. Nu hoest hij, heeft hij koorts en is hij kort van adem. Je ziet op de
longfoto bilaterale infiltratieve afwijkingen.
1. Welke diagnose past bij deze ziektebeeld? (1p)
2. Leg uit in maximaal 30 woorden waarom een infectieuze oorsprong meest waarschijnlijk is voor deze diagnose. (1p)
3. Leg uit in maximaal 20 woorden waarom een niet-infectieuze oorsprong minder waarschijnlijk is voor deze diagnose. (1p)
4. Noem drie ziekteverwekkers die meest waarschijnlijk betrokken zijn bij de diagnose van deze patiënt. (3p)

A
  1. pneumonie
  2. koorts en meneer heeft ntx gehad waardoor hij immuunsuppressiva krijgt dus meer kans heeft op opportunistische infectie
  3. door acute beeld en koorts onwaarschijnlijk
  4. influenza, cmv, pneumocystitis jiroveci
16
Q

Acute graft-versus-host ziekte (GVHD) kan voorkomen in verschillende organen.
Wat zijn de drie belangrijkste targetorganen voor acute GVHD? (3p)

A

huid darm lever

17
Q

Immuunsuppressieve middelen kunnen de humorale en cellulaire responsen na vaccinatie met/via het S-proteïne van SARS-CoV2 ernstig
verminderen.
Welk middel remt deze responsen bij uitstek?
A rituximab
B mycofenylaat
C anti-TNF

A

B

17
Q

Voor de monitoring van inflammatoire ziekten wordt vaak het CRP gehalte gemeten.
Bij welke therapie is deze inflammatiemarker niet goed meer bruikbaar om het ziekteproces te volgen?
A anti-TNF therapie
B rituximab therapie
C anti-IL6 therapie
D colchicine therapie

A

B

17
Q
  1. Schrijf de naam van het micro-organisme die tuberculose veroorzaakt. (1p)
  2. Geef aan of het micro-organisme verantwoordelijk voor tuberculose een gist, bacterie, schimmel of parasiet is.
A
  1. Mycobacterie tuberculosis
17
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een patiënt met last van zijn schouder. Je vraagt zich af of het probleem in de rotator cuff of in het
gewricht zit. Je besluit een isometrische test te doen. Deze test is positief.
1. Zit het probleem meest waarschijnlijk in de rotator cuff of in het gewricht? (1p)
2. Onderbouw je antwoord in maximum 50 woorden. (2p)

A
  1. rotator cuff, omdat ze bij een isometrische test de beweging van de spier en de pees testen.
  2. Bij isometrische testen worden wel de spieren pezen aangespannen, maar wordt het gewricht niet bewogen (1pt). Als deze test pijn doet
    zit het probleem waarschijnlijk in de rotator cuff (1pt)
18
Q

Welke cytokine balans bepaalt de mate van botafbraak?
A IL-1/IL-1R pathway; IL-1/IL-6 balans
B RANKL/OPG pathway; RANK/OPG balans
C TNF/TNFR pathway; IL-1/TNF balans
D RANKL/RANK pathway; RANKL/OPG balans

A

D

19
Q

Welk reumatologisch ziektebeeld komt op kinderleeftijd frequent voor en is geassocieerd met een positieve ANF (=ANA)?
A juveniele idiopathische arteritis (JIA): oligoarticulaire vorm
B ziekte van Sjögren
C juveniele idiopathische arteritis (JIA): systemische vorm
D syndroom van Reiter

A

A