20-21 her Flashcards
Om een virale uveïtis aan te kunnen tonen wordt er in sommige gevallen intraoculair oogvocht afgenomen.
Welke twee mogelijke testtechnieken worden toegepast om de eventuele virale verwekker te achterhalen? (2p)
- PCR van virus RNA/DNA
- Specifieke antistoffen bepaling tegen het virus (Goldmann-Witmer coefficient)
Welke antistoffen zijn bij de ziekte van Hashimoto in een merendeel van de patiënten aantoonbaar?
Vul in onderstaande tekst de ontbrekende woorden in
Thyroïd Peroxidase (TPO) antistoffen
Thyroglobuline (TG) antistoffen
Thyroïd-Stimulerend Hormoon (TSH) receptor antistoffen
wel wel niet
Bij een cellulitis is het meestal niet mogelijk kweken af te nemen. De empirische therapie is flucloxacilline.
1. Waarom is de empirische therapie in dit geval zo smal? (2p)
2. Noem twee situaties waarin je zou willen afwijken van flucloxacilline als empirische therapie, en een ander middel kiest.
(2p)
- bij cellulitis bijna altijd hetzelfde, namelijk s. aureus.
- bij ernstige allergie, bij ernstige bw, bij resistentie, bij interactie mer andere meds
Je bent internist. Een 18-jarige vrouw is opgenomen vanwege verdenking op een urosepsis. Er zijn bloedkweken en een
urinekweek bij haar afgenomen op de SEH.
Wat is de meest waarschijnlijke uitslag van de bloedkweek op dag 1?
A grampositieve kokken
B grampositieve staven
C gramnegatieve kokken
D gramnegatieve staven
D, gram - staven
Je bent kinderarts en ziet een kind met symptomen van chorioretinitis/oogafwijkingen, hepatitis en hydrocephalus.
Welke van de onderstaande congenitale ziekteverwekkers is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze symptomen?
A Cytomegalovirus (CMV)
B Rubella virus
C Toxoplasma gondii
D Treponema palidum
c
Welk testresultaat kun je niet gebruiken om het immuunrisicoprofiel op te stellen?
A toename van autoantistoffen
B toename van aantal CD8+ T lymfocyten
C toename van pro-inflammatoire cytokinen
a
Een vrouwelijke patiënt van 23 jaar blijkt een ernstige granulopenie te hebben. Beenmerg analyse toont een verhoogde granulopoëse, in
het bloed worden antistoffen aangetoond tegen granulocyten.
Is hier sprake van een primaire afwijking in het adaptieve of innate immuunsysteem
A adaptief
B innate
C adaptief en innate
A
Welke infectie wordt niet door een pneumokok (Streptococcus pneumoniae) veroorzaakt?
A sinusitis
B septische artritis
C otitis media
D gastroenteritis
D
Patiënten met een ernstige granulocytopenie of granulocyten-dysfunctiestoornis zijn gevoelig voor het ontwikkelen van infecties.
Welk van de volgende infecties komt vaak voor bij deze patiënten?
A herpes zoster
B stafylokokken infecties
C tuberculose
D recidiverende herpes simplex infecties
B
CMV-IgG positiviteit komt bij meer dan de helft van de Nederlandse bevolking voor. Het immuunsysteem voorkomt een endogene reïnfectie.
Welk van de volgende componenten van het immuunsysteem speelt de meest belangrijke rol bij het voorkomen van een
endogene re-infectie?
A complement
B CMV-IgG
C CD8-positieve T-lymfocyten
D CMV-IgM
C
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 32-jarige man met een ulcus op de penis. Hij zegt ook seks met mannen te hebben (MSM).
Wat zijn de belangrijkste verwekkers in de DD (noem er 3) en voor elk verwekker noem een diagnostiek test die je zou
vervolgens kunnen inzetten? (6p)
treponema palladium (lues): pcr
herpes: pcr
chlamydia: pcr met aanvullende lgv
Je bent huisarts. Een 55-jarige man bezoekt je spreekuur vanwege multipele laesies bij de penis. Hij vertelt dat hij wisselende
seksuele contacten heeft en is bang voor een SOA.
Welke twee van de onderstaande SOA’s vind je op basis van de anamnese minder waarschijnlijk?
A genitale wratten
B primaire syfilis
C gonorrhoe
bc
Je bent internist en behandelt een patiënt 24 uur na niertransplantatie. De patiënt vertoont symptomen van een afstotingsreactie.
1. Wat is de meest waarschijnlijke type afstotingsreactie in deze patiënt? (1pt)
2. Beschrijf het werkingsmechanisme achter deze afstotingsreactie. Maak hierbij onderscheid in twee stappen.(2pt)
- hyperacute, humoraal
- pt heeft al antistoffen foor eerdere tx of andere bloedgroep. Hierna volgt ook complement activatie
Anti-tumor necrosis factor (anti-TNF) therapie is zeer succesvol in de behandeling van reumatoïde artritis, psoriasis en de ziekte van Crohn.
Er bestaan ook relatieve en absolute contra-indicaties voor behandeling met deze therapie.
Bij welke aandoening wordt anti-TNF therapie niet ingezet?
A sarcoïdose
B klasse 3 en 4 decompensatio cordis
C ulceratieve colitis
D uveitis
B
Welke twee van de onderstaande oorzaken zitten in de top drie van belangrijkste oorzaken van koorts na transplantatie?
A infectie
B maligniteit
C afstoting
D autoimmuunstoornis
E geneesmiddeleninteractie
F
trauma door operatie
afstoting en geneesmiddelen interactie