2.1 Binnenkomen van ziekten en quarantaine Flashcards

1
Q

Definitie autotroof

A

= produceren zelf de organische stoffen die ze nodig hebben om te overleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie heterotroof

A

= is voor zijn organische stoffen afhankelijk van andere organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie symbiose

A

= vorm van samenleven waarbij de twee organismen wederzijdse voordelen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie saprofrofytisch

A

= vorm van samenleven waarbij een organisme zich voedt met dode delen van het andere organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie parasitair

A

= vorm van samenleven waarbij het ene organisme in of op het andere organisme leeft en hiervan voedingstoffen onttrekt zonder dat de gastheer hier voordelen voor terugkrijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definitie pathogeniciteit

A

= gemak waarmee een pathogeen zich kan vermeerderen in de gastheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definitie besmettelijkheid

A

= gemak waarmee een pathogeen wordt overgedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie passieve immuniteit

A

= antistoffen die via de moeder bij het jong zijn gekomen of door bijv. inspuiten.

  • is vooral belangrijk bij de geboorte.
  • gaat via de placenta, colostrum en dooier.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie actieve immuniteit

A

= opwekken van immuniteit na blootstelling aan het antigeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Definitie immunotolerantie

A

= situatie waarbij het lichaam een geringe of afwezige reactie heeft op lichaamsvreemde stoffen, waardoor er weinig tot geen antistoffen worden aangemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Plaatsen van verhoogde infectiedruk in de eerste levensweken:

A
  1. Geboorte –> jong komt naar buiten en in aanraking met de stoffen om zich heen (allereerst met de flora van de moeder).
  2. Spenen –> jong gaat van melk naar vast voedsel, waardoor de darmflora zich moet gaan aanpassen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie roetbiggen/smeerwrang

A

= huidziekte veroorzaakt door staphylococcus hyicus.

  • Soort eczeem, waarbij de korsten zwart kleuren.
  • Ontstaat door kolonisatie. De biggen komen bij elkaar terecht.
  • Komt voor na de geboorte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie slingerziekte/oedeemziekte/slingerdiarree

A

= door een verteringsstoornis hechten E. coli bacteriën zich vast aan de darmwand en gaan zich explosief vermeerderen. De vrijgekomen gifstoffen beschadigen de bloedvaatjes waardoor deze gaan lekken en er overal in het lichaam oedeem ontstaat.

  • Komt voor na het spenen of na een voerwisseling.
  • De dieren gaan slingerend lopen of liggen op hun zei en maken fietsende bewegingen met de poten, hebben diarree en maken een hees geluid door longoedeem.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie incubatieperiode

A

= tijd tussen het oplopen van de ziekte en het vertonen van de eerste symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie excretie

A

= vrijstellen van een virus.

  • In speeksel, faeces, urine, bloed, zweet, melk etc.
  • De excretie start al voor het vertonen van symptomen.
  • Het immuunsysteem gaat ingrijpen en zorgt dat de excretie gaat dalen, maar het verdwijnen van de symptomen duurt langer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie latente dragers

A

= de symptomen zullen verdwijnen (dier wordt weer beter), maar de excretie blijft doorgaan.

  • Geeft het belang van quarantaine weer bij aankoop van nieuwe dieren.
17
Q

Het overleven van een pathogeen is afhankelijk van?

A
  1. Biologische factoren
    - sporen, oocysten, prionen.
    - kunnen we niet veel aan doen.
  2. Zootechnische factoren
    - teveel dieren bij elkaar.
    - acclimatisering
    - microklimaat niches = mest tegen de muur.
18
Q

Hoe worden pathogenen overgedragen?

A

Manieren om binnen te komen:

  • oraal, respiratoir, venerisch (geslachtelijk), transplacentair.
  • iatrogeen (via de dierenarts).

Vervoer:

  • vectoren: insecten, knaagdieren
  • mechanisch: mensen, auto’s, materialen.
19
Q

Hoe kan je het overleven van pathogenen moeilijker maken ?

A
  • Reinigen.
  • Desinfecteren.
  • UV- licht of hoge temperaturen.
  • Uitdroging.
20
Q

Definitie profylaxis

A

= preventieve maatregelen om dieren en mensen te beschermen tegen infectie en ziekte.

Bestaat uit:

  1. Specifieke profylaxis.
  2. Algemene profylaxis.
21
Q

Definitie specifieke profylaxis.

A

= ziekte controle beleid voor specifieke ziekten

  • verplicht: (inter)nationale ziektecontrole regelgeving door de gezondheidspolitie.
  • vrijwillig: bedrijfsspecifieke controle programma’s.
22
Q

Definitie algemene profylaxis

A

= standaard hygiëne maatregelen voor alle ziekten

  • wie heeft er toegang tot de bedrijfsgebouwen.
  • wat te doen met kadavers en afval.
  • pest controle
  • hygiëne bij geboorte en melken.
  • isolatie van zieke dieren, quarantaine.
  • voedselhygiëne en algemene verzorging.
23
Q

Definitie gesloten bedrijf

A

= werkt volledig autonoom –> totale productiecyclus binnen het bedrijf.

24
Q

Definitie gesloten kring

A

= koopt dieren in vanuit een beperkt aantal bedrijven.

25
Q

Definitie open bedrijf

A

= werkt met iedereen samen en koop vanuit overal dieren in.

26
Q

Voetenbad met desinfectans bevat:

A
  • NaOH –> goedkoop, ontsmet goed, is wel corrosief.
  • Chloramine –> werkt goed tegen mechanische vervuiling.
  • Formol
27
Q

Definitie SMEDI-syndroom

A

= Stillbirth, Mummified, Embryonic Death and Infertility - syndroom.

  • wordt veroorzaakt door een virus.
  • een zeug die voor de eerste x drachtig is, kan in contact komen met dit virus.
  • leidt tot abortus + foetus gaat mummificeren –> is voor de rest subklinisch.
  • de boer gaat de gemummificeerde foetussen aan de jonge zeugen voeren, zodat ze de ziekte niet meer kunnen oplopen.
28
Q

Definitie All-In All-Out systeem (AIAO-systeem)

A

= de dieren worden zodanig geplaatst dat ze samen binnenkomen en ook in 1x samen vertrekken, waardoor de stal telkens even helemaal leeg is en zo goed gereinigd kan worden.

  • bijv. bij pluimvee.
  • een bedrijf met compartimenten in de stal kan geen AIAO gebruiken voor de hele stal, maar wel per compartiment.
29
Q

Definitie quarataine

A

= dier wordt gedurende 2-4 weken apart geplaatst van de rest.

  • Je gaat kijken of het dier symptomen gaat vertonen –> bloed nemen, gevoelige dieren ertussen zetten (= verklikker dieren).
30
Q

Wat valt er onder iatrogeen risicomanagement?

A

verantwoordelijk: boer en veearts.

  • Reinigen + desinfectie –> laarzen en kleren.
  • Sterilisatie –> instrumenten.
  • Correcte administratie van injectiemiddelen –> niet mixen, multi-dosis spuiten, opslag condities.
  • Voertuig.