1.1.1 Chemische karakteristieken van lucht Flashcards

1
Q

Lucht bestaat uit?

A
  • Stikstof 79%
  • Zuurstof 20%
  • Argon 1%

Overige componenten die invloed hebben:

  • Water
  • Ozon
  • Koolstofdioxide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eigenschappen stikstof (N2)

A
  • Stikstofgas wordt gebruikt als een blanketing medium = ligt als een deken over de stof.
  • Vloeibaar stikstof wordt gebruikt als een koelmiddel voor de bewaring van weefsels en cellen –> bijv. voor kunstmatige inseminatie.
  • Onderdeel van alle eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eigenschappen zuurstof (O2)

A
  • Nodig voor verbrandingsreactie = oxidatie.
  • Bindt met de meeste elementen.
  • Component van de meeste organische stoffen.
  • Vereist voor de ademhaling –> limiet: >10 vol% - normaal 16 vol%.
  • > 16 vol % = hyperoxie, dan krijg je oxidatie van cellen.
  • <10 vol% = hypoxie, zoals op hogere hoogte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eigenschappen argon (Ar)

A
  • Edelgas –> reageert dus niet met andere stoffen.

- Wordt gebruikt bij omstandigheden waarbij een beschermende (dus niet-reactieve) atmosfeer nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eigenschappen koolstofdioxide (CO2)

A
  • Resultaat van de verbranding van organisch materiaal + geproduceerd door micro-organismen bij fermentatie en cellulaire respiratie.
  • Normale concentratie in de lucht is 380 ppm (0,03%).
  • Discomfort start bij 0,3%.
  • Uitgeademde lucht bevat ongeveer 4% CO2.
  • Toxische stof bij >5%.
  • Te meten met een NDIR-sensor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

NDIR-sensor

A
  • Non-dispersive infra-red sensor.
  • Wordt gebruikt voor het meten van de concentratie CO2.
  • Hoeveelheid geabsorbeerde infra-rood is recht evenredig met de concentratie CO2.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Formule relatieve luchtvochtigheid (RH)

A

RH (%) = (AH x 100)/MH = (absolute luchtvochtigheid x 100)/maximale luchtvochtigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Absolute luchtvochtigheid (AH)

A

= Hoeveelheid water dat in de lucht aanwezig is (g/m3).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Maximale luchtvochtigheid (MH)

A

= Saturatie van water in de lucht bij een gegeven temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Relatieve luchtvochtigheid (RH)

A

Ligt normaal tussen de 60-80%.

  • <60% leidt tot stofvorming, respiratorische irritaties, heeft een effect op de eieren.
  • > 80% leidt tot condensatie, vorming van aerosols, toename in kiemen (schimmelvorming).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hygrometer

A

= instrument waarmee de relatieve luchtvochtigheid bepaalt kan worden.

Er zijn 3 verschillende soorten:

  1. Haar hygrometer.
  2. Slinger psychrometer.
  3. Dewpoint hygrometer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Haar hygrometer

A
  • Een van de drie soorten hygrometers.
  • Gebruik gemaakt van een paardenhaar.
  • De haar wordt langer bij een hogere relatieve luchtvochtigheid.
  • Zijn goedkoop, maar niet erg exact.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Slinger psychrometer

A
  • Een van de drie soorten hygrometers.
  • Bevat 2 thermometers, waarvan er 1 is omwikkeld met een natte wikkel.
  • Door het apparaat rond te zwaaien, wordt een luchtstroom gecreëerd waarvan de relatieve luchtvochtigheid wordt gemeten.
  • Bij een lage luchtvochtigheid krijg je meer verdamping van de wikkel en zal die thermometer een lagere temperatuur aangeven dan de thermometer zonder de wikkel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dewpoint hygrometer

A
  • Een van de drie soorten hygrometers.
  • Bevat een lichtstraal, spiegel en een koelingselement om de spiegel af te koelen.
  • Door het afkoelen van de spiegel ontstaat hierop condensatie, wat gaat zorgen dat de lichtstraal wordt verstrooid –> je gaat meten vanaf welk punt er verstrooiing optreedt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eigenschappen van ammoniak (NH3)

A
  • Ontstaat bij de bacteriële fermentatie van ontbindende organische substanties.
  • Ontstaat uit stikstof-organische samenstellingen –> vooral ureum.
  • Urease breekt ureum af onder invloed van water tot ammoniak en CO2.
  • Is een zeer irriterend gas, dat zeer oplosbaar is in water.
  • Ammoniakbrand –> irritatie vooral voorkomend bij pluimvee als gevolg van ammoniak in de mest.
  • MAC < 25 ppm
  • Bij 30-100 ppm –> irritaties.
  • Bij 500 ppm –> fataal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eigenschappen van waterstofsulfide (H2S)

A
  • Ontstaat bij de bacteriële fermentatie van ontbindende organische substanties.
  • Ontstaat uit zwavel-aminozuren, zoals methionine.
  • Ruikt naar rotte eieren.
  • Is zwaarder dan lucht en hangt dus op de grond.
  • Zeer toxische stof met een hoge affiniteit voor hemoglobine –> vorming van sufmetahemoglobine.
  • Bloed kleurt teerzwart.
  • MAC = 0,5 ppm.
  • Bij 50-100 ppm –> irritaties, duizeligheid, diarree, hoesten, braken.
  • Bij >400 ppm –> fataal.
17
Q

Eigenschappen van koolstofmonoxide (CO)

A
  • Geproduceerd als gevolg van een onvolledige verbranding van koolstofbevattende brandstoffen, wanneer de luchttoevoer niet voldoende is.
  • Zeer toxische stof.
  • MAC = 10 ppm.
  • Bindt 230-270x beter aan hemoglobine dan O2 –> vorming van carboxyhemoglobine, met als gevolg hypoxemie.
  • Bloedt kleurt kersenrood.
  • Fataal bij 2000 ppm.
18
Q

Dräger

A

= Apparaat met buisjes dat gebruikt wordt voor het meten van de concentratie van abnormale gassen.

De buisjes gaan verkleuren als ze in contact komen met een bepaalt gas.

19
Q

Inerte bio-aerosols

A

= stof –> bijv. door voedsel, vacht, bedding, mest en pollen.

Leidt tot irritaties en allergieën.

20
Q

Infectieuze bio-aerosols

A

= micro-organismen –> bijv. bacteriën, fungi, parasieten en virussen.

Leiden tot infecties.