21-22 reg Flashcards

1
Q

Aanwezige prognostische en predictieve (bio)markers kunnen positief of negatief zijn.
Welke van de onderstaande stellingen over (bio)markers is juist?
A Een negatieve predictieve marker heeft bij elke patiënt met een mammacarcinoom dezelfde impact op de overleving.
B Er is geen negatieve prognostische marker bekend bij patiënten met coloncarcinoom.
C Een positieve prognostische marker voorspelt het beloop van systeemtherapie bij coloncarcinoom.
D Een positieve predictieve marker voorspelt het beloop van systeemtherapie bij coloncarcinoom

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Twee beweringen over β-catenine zijn:
1. het Wnt signaal stimuleert de accumulatie van niet aan APC-gebonden β-catenine in het cytoplasma
2. het “vrije” β-catenine functioneert binnen de celkern als een zelfstandige Transcriptie Factor die Wnt-gevoelige genen activeert
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

Alleen 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Met welke stof zijn waarschijnlijk de cellen in grafiek B behandeld?
A DNA polymerase remmer aphidicolin
B PARP remmers
C Eribulin (Vinca alkaloid)
D Topoisomerase I remmer Topotecan

A

Eribulin: dit remt de mitose, vandaar dat er veel cellen zijn met 2x dna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het gevolg van een MDM2 genamplificatie in een tumor op de regulatie van p53 en de reactie op DNA-beschadigende
chemotherapie? (4p)

A

Genamplificatie zorgt voor verhoogde MDM2 eiwit concentratie(1p) waardoor geen vrije of lage concentratie p53 aanwezig is in de kern (1p) waardoor p21
en BAX niet tot expressie komen (1p) en apoptose niet plaats vindt.(1p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mutatie in:
A pyrimidine dimeer
B verlies van het p53 gen
C dubbelstrengs breuk in het DNA

A

Gevolg van mutatie
A pyrimidine dimeer: puntmutatie
B verlies van het p53 gen: verminderd apoptose en verlies checkpoint
C dubbelstrengs breuk in het DNA: Micronucleus en translocatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem twee argumenten waarom het belangrijk is om een goede interpretatie van de morfologie van hematopoietische cellen
te kunnen geven. (4p)

A
  • hiermee kunnen (1) differentiatielijn en (2) rijpingsstadium van hematopoietische cellen worden bepaald (2 x 1p)
  • bij ophoping van cellen met een specifieke morfologie in bloed en/of beenmerg is dit een indicatie van het type aandoening / leukemie (1p)
  • het type leukemie is bepalend voor de behandeling en de prognose van de patiënt (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

CML patiënten met een translocatie t(9;22), worden behandeld met het molecuul Imatinib. Sommige patiënten worden na een periode van
behandeling ongevoelig voor deze vorm van therapie.
Waardoor wordt deze ongevoeligheid meestal veroorzaakt?

A

C mutaties in het bcr-abl gen zorgen voor verlaagde gevoeligheid van het eiwit voor Imatinib

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke van de onderstaande uitspraken over het mutant eiwit JAK2-V617F is of welke zijn juist?
A de activiteit van het pseudokinase domain (JH2) van JAK2 is verlaagd
B de activiteit van het pseudokinase domain (JH2) van JAK2 is verhoogd
C de activiteit van het kinase domain (JH1) van JAK2 is verlaagd
D de activiteit van het kinase domain (JH1) van JAK2 is verhoogd

A

A en D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Welke twee structuren zijn belangrijk om epitheelcellen aan elkaar te kitten (=zo aan elkaar binden dat moleculen
    niet tussen de cellen door kunnen lekken)? (1p)
  2. Welk eiwit speelt een belangrijk rol in cel-cel verbinding van epitheelcellen? (1p)
  3. Welke molecuul verschaft intracellulaire stevigheid aan epitheelcellen? (1p
A
  1. desmosomen en adherente juncties (adhesion belts) (1p)
  2. e-cadherine (1p)
  3. actine (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke twee rollen hebben matrix metalloproteinases bij tumorprogressie?
A maakt transcriptie factoren vrij en verzwakt adhesie
B maakt groeifactoren vrij en breekt onoplosbare componenten af
C remt adhesie structuren en methyleert transcriptie factoren
D bevordert desmosomen afbraak en breekt fibronectin af
E blokkeert apoptosis en versnelt motiliteit

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uitzaaiïngen van bronchuscarcinomen manifesteren zich meestal het eerste in lymfeklieren.
Wat is hierbij het frequentst aangedane station?
A interbronchiaal lymfeklieren
B supraclaviculaire lymfeklieren
C mediastinale lymfeklieren
D retrobronchiale lymfeklieren
E jugulaire lymfeklieren

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Hoe heet een metastase die zich manifesteert in een onverwachte klier? (1p)
  2. Een metastase kan ook tussen twee lymfklierstations of lymfklieren in gaan uitgroeien in een lymfbaan. Hoe heet
    dat fenomeen? (1p)
  3. Lymfebanen komen ook uit in lichaamsholtes. Hoe heet een dergelijke uitzaaiïngspatroon? (1p
A
  1. skipmetastase (1p)
  2. in transit metastase (1p)
  3. transcoelomische metastasering (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Elk van de Onderstaande weefsels hebben een meest voorkomend carcinoom (‘favoriete tumor’).
Voor welke weefsels zijn dat adenocarcinomen?
A endocervix
B tong
C huid
D mamma

A

AD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Maligne tumorcellen kunnen lymfeklieren binnendringen via één structuur en de lymfklier weer verlaten via twee structuren.
Via welke twee structuren kunnen tumorcellen uit een lymfklier komen?
A marginale zones en venules
B interfolliculaire ruimte en efferente lymfebanen
C efferente vaten en venules
D marginale zones en interfolliculaire ruimtes
E venules en interfolliculaire ruimtes
F marginale zones en efferente lymfebanen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Circulerende tumorcellen kunnen geëlimineerd worden uit de circulatie. Welke cellen zijn hiervoor
    verantwoordelijk? (1p)
  2. Migratie door de bloedbaan en vervolgens uitgroei tot een metastase wordt gekenmerkt door een fenomeen dat
    alle veranderingen weergeeft. Hoe noemen we dit fenomeen? (1p)
  3. Fragmenten van tumorcellen kunnen ook ‘meeliften’ met bloedcellen. Welke bloedcellen zijn dit? (1p)
A
  1. Immuun cellen (1p)
  2. MET (mesenchymale epitheliale transitie) (1p)
  3. bloedplaatjes (thrombocyten) (1p
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem vier aspecten die specifiek zijn voor palliatieve zorg. (4p)

A
  • stadium van de ziekte (levensbedreigend stadium)
  • kwaliteit van leven belangrijkste uitgangspunt
  • multi-dimensionele benadering
  • gericht op zowel patiënt als naasten
  • acceptatie van de dood als normaal proces
  • wens van de patiënt centraal
  • inclusief rouwbegeleiding
    Totaal: 4 punten 1 per correct antwoord
17
Q

Wat wordt bedoeld met de therapeutische index van systemisch toe te dienen antikankermiddelen? (2p)

A

het verschil tussen de dosis die nodig is voor een therapeutisch effect en de dosis waarna toxisch effecten kunnen worden verwacht

18
Q

Chemotherapie kan bijwerkingen geven op snel en traag delende weefsels.
Welke van de volgende uitspraken met betrekking tot chemotherapie is of welke zijn juist?
A bijwerkingen op snel delende weefsels zijn vaak irreversibel
B bijwerkingen op traag delende weefsels zijn vaak irreversibel
C bijwerkingen op traag delende weefsels zijn doorgaans levensbedreigend
D bijwerkingen op snel delende weefsels zijn nooit levensbedreigend

A

B

19
Q

Wanneer spreekt men van indirecte DNA-schade door radiotherapie?
A bij schade aan het DNA door vrije radicalen
B bij reversibele schade aan het DNA
C bij irreversibele schade aan het DNA
D bij schade aan het DNA op de zeer lange termijn

A

A

20
Q

Waarom is hoge LET-straling bij gelijke energie effectiever dan lage LET-straling?

A

Bij hoge LET zijn er meer ionisaties langs het spoor van een ioniserend deeltje

21
Q

Wanneer spreken we van neo-adjuvante chemoradiotherapie?
A Voor een in opzet curatieve resectie van een rectumcarcinoom krijgt de patiënt voorbestraling via de radiotherapeut.
B Na het aanleggen van een stoma bij een patient met een lokaal irresectabel rectumcarcinoom krijgt de patiënt bestraling op een
symptomatische botmetastase die is ontstaan tijdens eerdere chemotherapie.
C Voor een lokaal gevorderd primair irresectabel slokdarmcarcinoom krijgt patiënt chemoradiotherapie als eerste behandelmodaliteit.
D Voor een lokaal gevorderd primair resectabel slokdarmcarcinoom krijgt patiënt chemoradiotherapie als eerste behandelmodalitei

A

D

22
Q

Welke van de volgende beweringen over Lead time is juist?
A het is de periode tussen het preklinisch detecteerbaar worden en het overlijden.
B het is de periode van levensverlenging dankzij screening (extra levensjaren)
C het is de periode tussen het ontstaan van de kanker en de eerste klinische symptomen
D het is de periode tussen het ontstaan van de kanker en het preklinisch detecteerbaar worden
E het is de periode tussen het preklinisch detecteerbaar worden en de eerste klinische symptomen

A

E

23
Q
A