1c: Know the etiological and course aspects of addictive behaviors on a (neuro)biological level Flashcards

1
Q

Moss&Dyer H2 (2010)

Moss&Dyer H2 (2010)

A
  • Biologie van verslavend gedrag
  • Routes of administration
  • Absorptie
  • Distributie
  • Drugeliminatie
  • Tijdseffect en doseringseffect relaties
  • Drugs en CZS
  • Tolerantie en ontwenning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Biologie van verslavend gedrag

Routes of administration

Moss&Dyer H2 (2010)

A
  • Oraal
  • Injecteren
  • Inhaleren
  • Op huid smeren (medicatie)
  • Snuiven

Hoe langzamer het begin van de eerste effecten van een drug, hoe meer geleidelijk de opbouw van het effecte en hoe langer het effect zal blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Absorptie

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Proces waarbij drug de bloedstroom binnenkomt nadat het is toegediend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Absorptie

Aantal factoren die de snelheid en het succes bepalen van een drug die de cellulaire barrières binnentreedt:

Moss&Dyer H2 (2010)

A
  1. Oplosbaarheid in lipiden (vet)
  2. Mate van ionisatie
  3. Grootte van de drugsmodecule
  4. Verschil in concentratie van de drug
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Factoren

Oplosbaarheid in lipiden (vet)

Moss&Dyer H2 (2010)

A

celmembraam heeft lipiden en drugs kunnen daarin opgelost worden, makkelijk in vet oplosbare drugs treden makkelijk de barrière binnen, vooral gasvormige drugs en alcohol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Factoren

Mate van ionisatie

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Dat is het geladen maken van een molecuul door het weghalen of toevoegen van een elektron. De geioniseerde vorm van de drug heeft minder kans om de barrière te betreden, dit geldt voor de meeste drugs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Factoren

Grootte van de drugmolecule

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Drugs met kleinere moleculen gaan makkelijker door de barrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Factoren

Verschil in concentratie van de drug

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Hoe groter het verschil concentratie op elke kant van de membraan, hoe sneller het gaat (diffusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Absorptie verschil per route of administration

Moss&Dyer H2 (2010)

A
  • Injectie= het snelst
  • Inhalatie= 2e snelst
  • Snuiven= deze membranen hebben een grotere barrière dan die in de longen, ondanks dat ze iets dunner zijn. De drug moet in contact blijven met de slijmvliezen voor het optimale effect
  • Injectie (in spieren of huid)= wordt minder gebruikt, alleen als adern beschadigd zijn
  • Oraal: komt meest voor, is het langzaamst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Distributie

Moss&Dyer H2 (2010)

A

De ‘reis’ van de drug door je lichaam.

Uiteindelijk komt veel minder drug het brein binnen dan de hoeveelheid die is ingenomen.

Als de drug het brein binnenkomt moet het langs de bloed-breinbarrière, bij deze barrière gelden dezelfde regels als bij absorptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Metabolisme

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Manier waarop lichaam drug afbreekt, het bevat chemische reactie in het lichaam om een product te produceren (metabolieten) dat makkelijk uitgescheiden kan worden.
- Metaboliet kan inactief zijn, dan kan die makkelijk geelimineerd worden. Als wel actief kan het een effect dat lijkt op de originele drugs creeren.
- Lever is het belangrijkst hierbij door hoge concentratie van enzymen. De enzym combineert een drug met eeen andere molecuul om een inactieve drug te produceren zodat het makkelijk uitgescheiden kan worden door de nieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Excretie

Moss&Dyer H2 (2010)

A

eliminatie van drug in het lichaam en zijn metabolieten, dit kan via de longen (omgekeerde absorptie), zweet, speelsel, tranen, snot of het meest via de urine. (bij moeders ook via borstmelk)

Drugs die gemetaboliseerd zijn om geioniseerde producten te vormen, worden het makkelijkst uitgescheiden uit het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De rol van metabolisme en excretie op drugconcentraties over tijd

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Metabolisme en excretie is sneller als de concentratie in het lichaam hoger is en wordt daarna langzamer als de drug geelimineerd wordt.
- Metabolisme sneller als er meer drugsmoleculen zijn
- Excretie sneller zijn om dezeflde reden als voor absorptie, een groter verschil in concentratie op elke kant van de membraan van de nier.

Er is een uitzondering: zoals bij alcohol, waarbij metabolisme constant zal zijn omdat de beschikbaarheid van enzymen beperkt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rol van individuele verschillen op drugconcentraties over tijd

Moss&Dyer H2 (2010)

A
  • Hoe zwaarder iemand is, hoe kleiner de concentratie
  • Hele jonge en hele oude mensen hebben langzamer metabolisme waardoor er een hogere concentratie is.
  • Bepaalde mensen hebben veel minder enzymen waardoor de drug niet goed wordt afgebroken, zoals Aziaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Drugs in CNS

Neurotransmissie

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Proces waarbij info wordt overgedragen van de ene neuron naar de andere over de synaps.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Drugs in CNS

Agonisten

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Drug-imiterend.

Binden zich aan receptor en activeert de neuron, veel drugs zijn dus ‘neppe’ agonisten

17
Q

Drugs in CNS

Antagonisten

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Drug-blokkerend.

Binden zich aan een receptor zodat de agonist niet kan binden en de neuron niet kan activeren
- Antagonisten worden wel eens in behandeling gebruikt.

18
Q

Drugstolerantie

Homeostase (neuroadaptatie)

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Brein past zich telkens aan en verandert op een manier zodat we ons ‘normaal voelen en gedragen (balans creeren).

–> Bij drugsinname wordt de balans verstoord waardoor het brein het effect van de drug probeert te minimaliseren zodat we ons weer normaal voelen.

Als je stopt met het gebruiken van de drug kan het lang duren voordat het brein weer helemaal terug is aangepast, als je weer hetzelfde effect wil ervaren moet je dus meer gebruiken –> tolerantie.

19
Q

Drugstolerantie

Cross-tolerantie

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Als tolerantie voor een drug wordt ontwikkeld, zal het ook ontwikkelen voor soortgelijke drugs.

20
Q

Drugstolerantie

Tolerantie kan komen door 2 verschillende mechamismen:

Moss&Dyer H2 (2010)

A
  1. Metabolische tolerantie (farmacokinetische tolerantie): de snelheid waarop het lichaam de drug gaat metaboliseren stijgt. Bij alcohol stijgt bv het aantal enzymen.
  2. Cellulaire tolerantie (farmacodynamische tolerantie): deze is belangrijker, het is het gevolg van veranderingen in het aantal receptoren, de functies ervan en/of veranderingen in responsitiviteit van postsynaptische neuronen.
21
Q

Fysiek ontwenningssyndroom

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Verstoringen in het fysiologische systeem door drugtolerantie, waardoor er gevoelens van depressie, pijn, misselijkheid of koortsachtige symptomen kunnen ontstaan.

Er is dan sprake van fysieke afhankelijkheid.

22
Q

Psychologische afhankelijkheid

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Wanneer je fysiek afhankelijk bent, maar geen compulsies hebt om de drug te gebruiken (BV: morfine na een operatie)

23
Q

Factoren die de heftigheid van het syndroom bepalen

Moss&Dyer H2 (2010)

A
  1. Patroon van drugsgebruik: hoe vaker, hoe erger syndroom
  2. Hoeveelheid drugs: hoe meer, hoe erger syndroom
  3. Duur van drugsgebruik: hoe langer, hoe erger syndroom
  4. Aard van drug: hoe langer één dosering een effect produceert, hoe minder erg het syndroom, maar hoe langer de duur van het syndroom
24
Q

Half-life

Moss&Dyer H2 (2010)

A

Hoe lang het duurt om de helft van de drug te elimineren, hoe lang de effecten aanhouden en het tijdsinterval dat nodig is om de drug opnieuw te nemen om het syndroom te vermijden.
- De heftigheid van het syndroom is omgekeerd gerelateerd aan de half-life van de drug: hoe korter de half-life, hoe intenser het syndroom.