1B2 Flashcards

1
Q

wat kan je niet concluderen uit een flow-volume curve?

A

restrictie (inhoud longen kleiner dan normaal) –> kan je niet beoordelen want het is een statisch volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat heeft invloed op de normaalwaarde?

A

lengte, leeftijd, geslacht en etniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke onderdelen van de wet van fick worden gebruikt om de diffussie capaciteit te meten?

A

opp. membraam, diffusie constante & dikte membraam
( er zit geen volume in deze wet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een onderbreking van waar in de pons is apneusis het gevolg?

A

midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de nieuwste groep geneesmiddelen bij astma

A

interleukine antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is bij inspanningsastma de eerste medicamenteuze stap voor behandelen

A

als het nodig is: lage dosis ICS voor het sporten en zo nodig vaker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarvoor staat het opp. A2 in een dynamische compliantiemeting?

A

A2 = stromingsarbeid bij uitademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar staat het opp. A1, A2 en A3 samen voor in een dynamische compliantiemeting?

A

totale ademarbeid tijdens inademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in welke vorm komt arbeid vrij tijdens het uitademen

A

elektrische energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarom bindt CO veel steviger aan hemoglobine dan O2?

A

CO is kleiner dan O2, hierdoor ondervindt het MINDER sterische hindering bij binding aan Hb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waaraan bindt CO zich in hemoglobine

A

Aan ijzer in ferro-vorm, in de heemgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoog affiniteit - lage capaciteit systeem (type transporter, SGLT1)
- hoe werkt deze
- waar zit ie

A

2x natrium met 1 glucose
laatste deel proximale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoog capaciteit - lage affiniteit systeem (type transporter, SGLT2)
- hoe werkt deze
- waar zit ie

A

1x natrium met 1 glucose
eerste deel proximale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

functie pontiene mictiecentrum

A
  • Coordinatie van de spieren
  • Disingergie/discoordinatie: sphincter werkt in de meeste gevallen tegen, relaxeert niet maximaal  vernauwing onder blaas  blaasfunctiestoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

functie sacrale mictiecentrum

A
  • versterking signalen en betere scheiding van signalen tot n. pudendus en n. plexicus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functie corticale mictiecentrum

A
  • juiste timing van plassen (plassen bewust ophouden)
  • Bij patienten met hersenbloeding, vaak geen juiste timing
17
Q

welke stof verloopt de proximale reabsorptie vooral paracellulair?

A

kalium

18
Q

wat is de rol van ureum reabsorptie in de verzamelbuis?

A

beperken urine productie

19
Q

op welke 3 plaatsen is contrast vloeistof te zien bij een mictiecystogram van urinewegen en nieren?

A
  1. blaas
  2. urether
  3. nierbekken
20
Q

Welk deel is verbreed bij een vesico-urethrale reflux graad V?

A

urether

21
Q

welke afwijking vertoont de nierbekken bij vesico-urethrale reflux graad V?

A

fors uitgezet

22
Q

waarom kan een metabole alkalose niet volledig respiratoir worden gecompenseerd?

A

de vermindering van de ademhaling wordt tegengewerkt door verlaging van PaO2

23
Q

waarom kan een metabole alkalose niet volledig respiratoir worden gecompenseerd?

A

de vermindering van de ademhaling wordt tegengewerkt door verlaging van PaO2

24
Q

waarom kan je van drop een hoge bloeddruk met hypokaliemie ontwikkelen?

A

drop geeft cortisol een mineralocorticoide werking

25
Q

wat is het gevolg van hyponatriemie door ADH op extracelluliar compartiment?

A

er is een volume toename, de hoeveelheid natrium blijft gelijk maar er is een afname in de concentratie natrium

26
Q

wat is het gevolg van hyponatriemie door ADH op intracellulair compartiment?

A

er is een volume toename, de hoeveelheid natrium blijft gelijk maar er is een afname in de concentratie natrium

27
Q

heeft de GFR invloed op urineproductie

A

nee

28
Q

welk hormoon zorgt voor vasoconstrictie efferent van glomerulus

A

Ag II

29
Q

welk type collageen in glomerulaire basaalmembraam?

A

type IV

30
Q

waar bevinden zich de receptoren voor renine

A

macula densa

31
Q

waar bevinden zich de receptoren voor ANP

A

atria

32
Q

waar bevinden zich de receptoren voor de sympaticus

A

aortaboog en sinus caroticus

33
Q

waar bevinden zich de receptoren voor ADH

A

hypothalamus