16.3 + 16.5 + 16.8 Flashcards

1
Q

kolonisatie

A

verwijst naar vestiging en groei van microbe in een omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

infectie

A

als micriobe een parasitaire relatie met de gastheer heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

subklinisch

A

infectie, maar er zijn geen symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is primaire infectie

A

Dit is de eerste infectie die optreedt wanneer een ziekteverwekker, zoals een virus, bacterie, schimmel of parasiet, voor het eerst het lichaam binnendringt en een ziekte veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is secundaire infectie

A

Een secundaire infectie is een tweede infectie die optreedt tijdens of na een primaire infectie. Deze infectie wordt vaak veroorzaakt doordat het immuunsysteem verzwakt is door de primaire infectie, waardoor het lichaam vatbaarder is voor andere ziekteverwekkers.
voorbeeld
Voorbeeld: Na een griepinfectie (primaire infectie) kan iemand een bacteriële longontsteking ontwikkelen als secundaire infectie. Dit komt doordat het immuunsysteem verzwakt is door de griep, waardoor de bacteriën de kans krijgen om zich te vermenigvuldigen en een nieuwe infectie te veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is primaire pathogeen

A

Een primaire pathogeen (of primair ziekteverwekker) is een micro-organisme dat in staat is om ziekte te veroorzaken bij gezonde mensen, zelfs als hun immuunsysteem goed functioneert.
Primaire pathogenen kunnen daarentegen iedereen ziek maken, ongeacht de gezondheidstoestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is opportunistische pathogeen

A

Opportunistische pathogenen veroorzaken meestal alleen ziekte bij mensen met een verzwakt immuunsysteem of andere onderliggende gezondheidsproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is virulentie

A

Virulentie is een term die de mate van schadelijkheid of ziekteverwekkend vermogen van een micro-organisme beschrijft, zoals een bacterie, virus, schimmel of parasiet. Het geeft aan hoe ernstig de infectie of ziekte is die een pathogeen (ziekteverwekker) kan veroorzaken. Een micro-organisme met een hoge virulentie veroorzaakt vaak ernstigere symptomen en heeft een grotere kans om het lichaam te beschadigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

communicabele of contagieuze ziekten

A

besmettelijke ziekten die van ene gastheer op de andere worden overgedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

infectieuze dosis

A

aantal microben dat nodig is om een infectie veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke fasen infectieziekten

A
  1. incubatietijd
  2. ziekte
  3. herstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat gebeurt in incubatietijd

A

dit is intro van microbe bij vatbare gastheer en optreden van tekenen en symptomen. Deze periode verschilt per pathogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

prodormale fase

A

dit is voorafgaan de ziekte fase, zijn vage symptomen (gevoel van ziek zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat doet lichaam om herinfectie te voorkomen

A

geheugenlymfocyten en antilichamen aangemaakt om herinfectie met zelfde microbe voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Acute infecties

A

symptomen die snel ontstaan maar kort aanhouden, keelpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

chronische infecties

A

ontwikkelen langzaam en duren maanden of jaren

17
Q

latente infecties

A

gaat nooit helemaal weg, de microbe blijft bestaan in weefsel van gastheer, in toom gehouden door immuunsysteem zonder symptomen. bij afname imuuniteit kan infectie opnieuw optreden.

18
Q

gelokaliseerde infecties

A

microbe is beperkt tot een klein gebid

19
Q

systemische infectie

A

verspreidt infectie door hele lichaam ,met koorts en vermoeidheid

20
Q

wat moeten bacterien gebruiken om aan gastcellen te hechten

A

adhesines, deze bevinden aan einden van pili.
molecuul waaraan adhesine hecht is receptor

21
Q

wat zijn sideroforen

A

dit zijn de ijzerbindingen die pathpgenen zelf maken, wnr ijzer is gebonden aan lactoferrine

22
Q

wat is secundaire IgA

A

is een soort antilichaam (immuuneiwit) dat een belangrijke rol speelt in de bescherming van slijmvliezen. beschermen ook mucosale opp

23
Q

hoe vermijden pathogenen secundaire IgA

A

door IgA-proteasen (splitsen IgA-antillichamen) en afbraak van pili (gebonden antilichamen vw)

24
Q

wat is type III-secretisysteem

A

dit gebruiken gram-negtaive bacterien om moleculen rechtstreeks in gastcellen te injecteren. ze injecteren effector-eiwitten, deze veranderingen structuur van cel.

25
Q

wat zijn toxinen

A

giftige stoffen die schade brengen aan gastcel.
bron : Uitgescheiden door bacterien en ze kunnen in omliggende vloeistof lekken na lysis bacterie cel.

26
Q

wat zijn toxoiden

A

geïnactiveerde vormen van toxinen die worden gebruikt in vaccins. Ze worden gemaakt door de giftige eigenschappen van een toxine te neutraliseren, terwijl het immuunsysteem nog steeds kan leren het toxine te herkennen en erop te reageren. Toxoïden worden vaak gebruikt om het lichaam te beschermen tegen ziekten die worden veroorzaakt door bacteriële exotoxinen

26
Q

Wat zijn exotoxinen

A

eiwitten met specifieke schadelijk effecten. bron : gram +- bacterien.
exotoxinen kunne lokaal werken of via bloedbaan systemetische effecten oorzaken

26
Q

3 groepen van exotoxinen

A
  1. neurotoxinen (zenuwstelsel)
  2. enterotoxinen (diarree en braken)
  3. cytotoxinen (beschadiging cellen)
26
Q

hoe beschermt imuunsysteem tegen exotoxinen

A

ze kunnen antilichamen maken, maar ze zijn erg sterk dat ze fatale schade kunnen richten

27
Q

A-B toxinen

A

(exotoxine)bestaat uit A-deel en B-deel.
De A-deel veroorzaakt effecten op cellen en B-deel bepaalt welke cel wordt aangetast.

28
Q

Membraan beschadigende toxinen

A

cytotoxinen die cytoplasmatische membraan van eukaryoten verstoren, waardoor cel lyseert. Deze toxinen veroorzaken hemolyse van rode bloedcellen, worden drm hemolysines genoemd.

29
Q

2 types membraan beschadigende toxinen

A
  • porien vormende toxinen, dit doen ze in fosfolipide dubbellaag.
  • Fosfolipasen, hydrolyseren fosfolipiden in cyto membraan.
30
Q

wat zijn superantigenen

A

zijn exotoxinen die heel veel TH-cellen stimuleren, dit leidt tot massale vrijlating cytokinen.
gevolg = koorts,misselijk, braken en diarree.

31
Q

Wat is endotoxine

A

is een lipopolysaccharide (LPS), molecuul dat buitenste laag van gram-negatieve celwand vormt.

32
Q

effect lipid A, lokaal en systemische infectie

A

lokaal ; lipid A helpt infectie bestrijden
systemisch : bijv bloedbaaninfectie, leidt tot ontsteking in hele lichaam. dit kan leiden tot lekkage vloeistoffen uit bloedvaten en weefselschaden (sepsis)

33
Q

Wanneer veroorzaakt lipid A immuunreactie

A

wnr het wordt vrijgegeven, door bacteriele lysis (fagocytose of antibiotica).

34
Q

wat activeren vrijgekomen LPS moleculen?

A

Vrijgekomen LPS-molceulen activeren aangeboren en adaptieve immuniteit via toll-like receptoren op monocyten en macrofagen. dit leidt tot productie pro-inflammatoire cytokinen (onstekingsreactie).

35
Q

endotoxine is hittebestendig en kan niet worden vernietigd door autoclaveren.

A

.