16 t/m 20 Flashcards

1
Q

ferritinine en hemosiderine

A

eiwitten die ijzer kunnen opnemen als er teveel van in het lichaam is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lipiden

A

zijn vetachtige stoffen die in het lichaam een belangrijke rol spelen. Lipiden zijn een belangrijke bron van energie en bouwstoffen voor het lichaam.
hydrofiele hoofd en hydrophobe staart zorgt voor het ontstaan van een membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lipoproteïnen en apoproteïne

A

Lipoproteïnen zorgen voor het transport van niet in water oplosbare TG en cholesterol in de vorm van lipoproteïnen. Bol gemaakt van lipiden
De apoproteïne hierop dienen als co-enzym en herkenningspunt voor receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hyperlipidemie

A

Er is sprake van hyperlipidemie wanneer iemand een te hoge concentratie cholesterol en/of triglyceriden in het bloed heeft. Dit lijdt tot een vergroot risico op atherosclerose en hart- en vaatziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

flowcytometrie

A

Een lichtstraal wordt gericht op een stromende vloeistof. Door gebruik te maken van hydrodynamische focusing wordt ervoor gezorgd dat er slechts één deeltje de lichtstraal passeert. Het type, de grootte en andere eigenschappen van het deeltje dat zich in de lichtstraal bevindt bepaalt de mate van verstrooiing van het licht. Een aantal detectoren neemt de lichtweerkaatsing en fluorescentie van een passerende cel waar. Vaak hebben de deeltjes of cellen bovendien een fluorescente marker gebonden waardoor naast de grootte ook de mate van fluorescentie door het deeltje kan worden bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

CD-merkers

A

Op het oppervlak van bloedcellen en in de cellen bevinden zich bepaalde structuren. Deze zijn kenmerkend voor bepaald type cel. Sommige CD-merkers kunnen ook in het cytoplasma van de cel worden aangetoond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De lever functie

A

De lever speelt een belangrijke rol bij de verwerking van voedingsstoffen die zijn opgenomen in het bloed via de darm en bij het verwijderen of omzetten van schadelijke stoffen. De afvoer van gevormde producten vindt plaats via het bloed en via de in de lever gevormde galvloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Primaire hyperlipidemie

A

Er is sprake van primaire hyperlipidemie wanneer genetische factoren stoornissen in het vetmetabolisme veroorzaken. Als gevolg van mutaties in belangrijke delen van de DNA-code ontstaan niet-goed functionerende receptoren, eiwitten of enzymen in het lipidenmetabolisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Secundaire hyperlipidemie

A

Er is sprake van secundaire hyperlipidemie wanneer het functioneren van het lipidenmetabolisme wordt verstoord door een ziekte. De meest voorkomende ziekte zijn
• Schildklierfunctiestoornis
• Suikerziekte
• Alcoholisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

atherosclerose

A

Aderverkalking!
Bij atherosclerose worden vetachtige stoffen in de wand van de slagaders afgezet. Er ontstaat zo een ophoping van dode, vet bevattende cellen en glad-spierweefsel. Dit wordt ook wel plaque genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

myocardinfarct

A

Wanneer plaque los gaat kan het in de kroonslagader van het hart terecht komen. Er is dan sprake van een myocardinfarct. Hierdoor krijgt een deel van de hartspier geen of minder zuurstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

glycogenese

A

Het omzetten van glucose in glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gluconeogenese

A

Het omzetten van eiwit in glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

VLDL (very low density lipoproteïne)

A

Om deze lipiden via de bloedbaan te verkrijgen, verpakken de levercellen de lipiden ook in lipoproteïnedeeltjes.
slechte cholesterol
verhoging CE en TG. Zie je dus een hoge hoeveelheid CE en TG dan zou er weinig VLDL geproduceert moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

IDL (intermediate density lipoproteïne)

A

Benaming lipoproteïnedeeltjes na de dalen van het aandeel triglyceriden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

LDL (low density lipoproteïne).

A

Benaming lipoproteïnedeeltjes na IDL
slechte cholesterol
verhoging CE en TG. Zie je dus een hoge hoeveelheid CE en TG dan zou er weinig VLDL geproduceert moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

HDL (high density lipoproteïne).

A

Transport cholesterol naar de lever. Volle HDL-deeltjes kunnen weer door de lever worden opgenomen en verwerkt
goeie cholesterol
verlaging CE en TG. Zie je dus een hoge hoeveelheid CE en TG dan zou er ook veel HDL geproduceert moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ijzergebreksanemie

A

Bloedarmoede door ijzergebrek.
Concentratie Ferritine Fe en transferrineverzadiging omlaag
Concentratie transferrine en Zink omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Primaire hemochromatose

A

dit is een erfelijke stoornis waardoor gedurende het leven meer ijzer uit de voeding wordt opgenomen dan het lichaam nodig heeft. Dit ijzer wordt opgeslagen in organen dat klachten veroorzaakt. Het wordt meestal veroorzaakt door mutaties in het hemochromatose (HFE)-gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Secundaire hemochromatose

A

dit is steeds het gevolg van een andere ziekte, vaak van een anemie met een toegenomen bloedaanmaak. IJzerstapeling kan ook komen door herhaalde bloedtransfusies. Het ijzerteveel wordt dan opgeslagen in organen waardoor die minder functioneren

21
Q

Diabetes Mellitus

A

dit is een stofwisselingsstoornis die wordt gekenmerkt door een hoge bloedsuikerspiegel gedurende een langere periode. Veel voorkomende symptomen zijn: vaak moeten plassen, meer dorst en meer eetlust. er zijn twee typen

22
Q

Type 1 Diabetes Mellitus

A

Afbraak van B-cellen hierdoor krijg je een te kort aan insuline. Oorzaken hiervan kunnen een auto-immuunziekte, infectie, chemisch en erfelijke factoren zijn.

23
Q

Type 2 Diabetes Mellitus

A

Insuline ongevoeligheid. De cellen die glucose moeten ontvangen, nemen de glucose niet op. Oorzaken kunnen zijn: Overgewicht, metabool syndroom, minder receptoren en erfelijke factoren.

24
Q

Cholesterol

A
  • Bouwstoffen
  • Celmembraan
  • Hormonen
  • Aanmaak in de lever
  • Cholesterol ester = cholesterol veresterd met een vetzuur (CE)
25
Q

Acuut nierfalen

A

Plotselinge afwijking in de water en elektrolythuishouding en een snelle stijging van kreatine en ureum concentratie in het bloed.

26
Q

Chronische nierfalen

A

Het nierweefsel wordt langzaamaan ongeneselijk vernietigd. Alle concentraties mineralen stijgen in het bloed. Hieronder zie je de veranderde concentraties van stoffen bij een verminderde nierfunctie.

27
Q

CETP

A

Cholesterylestertransferproteïne

CETP transporteert TG en CE tussen (V)LDL en HDL.

28
Q

Triglyceriden (TG)

3

A
  • Glycerol + vrije vetzuur
  • Energiebron (vet)
  • Opname vanuit voedsel
29
Q

EXOGEEN CHOLESTEROL METABOLISME

A

Exogeen is van buiten: opname uit voeding door de darmen in chylomicronen.

30
Q

ENDOGEEN CHOLESTEROL METABOLISME

A

Endogeen is van binnen: aanmaak door de lever ((V)LDL).

31
Q

ADH

A

antidiuretisch hormoon, speelt een rol

in de wateruitscheiding door de nieren

32
Q

Calcium (5)

A
Calcium zorgt voor 
spiercontractie
bloedstolling
bot dichtheid
signaal overdracht
hormoon secretie.
33
Q

Fosfaat (2)

A

Fosfaat zorgt voor
botdichtheid
energiehuishouding.

34
Q

PTH (5)

A

Het parathyroid hormoon:
stimuleert renale reabsorptie van calcium,
remt de renale reabsorptie van fosfaat,
stimuleert de bot resorptie,
remt botvorming en mineralisatie,
stimuleert de synthese van calcitriol/vitamine D.

35
Q

Calcitriol (2)

A

Vitamine D
stimuleert de absorptie van calcium en fosfaat, in de darmen en nieren.
Ook stimuleert het bot resorptie van calcium en fosfaat.

36
Q

Functies nieren

A
  1. Uitscheiding van afvalstoffen
  2. Behouden van homeostase
  3. Stofwisseling
  4. Hormoonsynthese (EPO)
37
Q

aldosteron

A

Dit komt uit de cortex van de bijnier, en wordt gestimuleerd door angiotensin II en een lage natrium concentratie. Aldosteron zorgt voor de zouthuishouding en verhoogt de natrium concentratie en een verhoogde bloeddruk

38
Q

Calcitonine

A

verlaagt de calciumspiegel in het bloed, komt vrij bij hoge calcium levels en is de tegenhanger van PTH en calcitriol.

39
Q

Enterohepatische cyclus

A

sommige stoffen worden van de lever uitgescheiden in de gal. De gal komt uiteindelijk in de dunne darm terecht. En in de darm kunnen stoffen weer opgenomen worden. Stoffen worden vanuit de darm ook uitgescheiden via ontlasting. Alles wat via de darm opgenomen wordt komt eerst langs de poortader en dan de lever, alvorens het in de rest van het lichaam terecht kan komen. Sommige stoffen gaan weer terug naar de gal en zo is de kringloop compleet.

40
Q

Oorzaken nierfalen

A
  • Slechte doorbloeding van de nieren (uitdroging)
  • Diatets mellitus
  • Glomerulonefrisis (ontsteking van de glomerulus)
  • Tubulusnecrose (afsterven van tubuluscellen)
  • Hypertensie (veroorzaakt schaede aan capilaire bloedvaten in glomerulus)
41
Q

syndromen nierfalen

A

Door de verminderde filtratiewerking stijgt de concentratie Kreatine, ureum, kalium, calcium.
• Erytrocyturie (bloed in urine)
• Proteïnurie (eiwit in urine)
• Gestoorde nierfunctie (verhoogd plamsa-kreatine gehalte in bloed)

42
Q

BNP

A

Brain natriuretic peptide (BNP) is a cardiac neurohormone biomarker that is secreted from the ventricles when they are under increased pressure and stress. It has been shown to be useful to diagnose heart failure in the emergency department setting and to identify patients at high risk for early events.
hoge BNP: hartfalen

43
Q

Hyperglykemie

A

heb je een hoge glucose concentratie in het bloed. Hierdoor vindt er veel vetverbranding plaats, hierdoor komen er veel keoacidose vrij waardoor het bloed verzuurt. Door het verhoogde suiker krijg je ook endotheelcel schade en een cardiovasculaire risico.

44
Q

Hypoglykemie

A

heb je een verlaagd glucose concentratie in het bloed. Hierdoor kun je hersenschade krijgen, slap gevoel hebben, snelle en krachtige hartslag, agressie en trillen

45
Q

IJzerchelator

A

Dit molecuul onttrekt ijzer uit de organen en wordt volgens de galwegen en de nieren uitgescheiden.

46
Q

Glucagon

A

zorgt voor de afbraak van glycogeen zodat glucose kan worden opgenomen in het bloed
Verhoogt dus de ATP en NADPH productie
door alfa-cellen in de pancreas

47
Q

Insuline

A

Zorgt voor de opname van glucose in de lever of vet/spieren. Zo wordt de glucose concentratie in het bloed verlaagt.

48
Q

GLUT 4

A

GLUT4 is een belangrijke transporter van Glucose
Geen insuline op de insuline receptor: glucose kan de cel niet in en blijft in de bloedbaan
Wel insuline op de insuline receptor: GLUT4 bindt aan het membraan via exocytose en vangt glucose om deze de cel in te brengen. glucose in bloed daalt