13/14/15 Flashcards

1
Q

Foutenbronnen

Pre-analyse (7/11)

A
  • Patiënt-ID
  • Onjuiste afname
    +Te lang stuwen
    +Afname uit infuusarm
  • Onvoldoende monster
  • Onjuist buistype of -volgorde
  • Onvoldoende mengen
  • Onjuist transport
  • Onjuiste opslag
    +Temperatuur
    +Licht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Foutenbronnen

Analyse (5)

A
* Interferentie
 \+Hemolyse
 \+Icterie
 \+Lipemie
* Matrixeffect
* Anders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onjuiste afnamen

A

Te lang stuwen (>1 minuut) zorgt voor het indikken van het bloed. Hierdoor kunnen verhoogde concentraties eiwitten, lipoproteïnen, eiwitgebonden stoffen en enzymen resulteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Transport en opslag invloed (3)

A

Stofwisseling van bloedcellen (glucoseverbruik)
Stolling van bloed (afgifte door trombocyten)
(In)stabiliteit, met name eiwitten (stollingsfactoren)

“De stabiliteit van eiwitten is vaak beter in plasma of serum!
Een buis voor de kalium bepaling moet nooit op ijs gezet worden”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Licht

A

Licht induceert vaak de afbraak van bijvoorbeeld bilirubine, vitaminen en porfyrines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Referentiewaarde

A

Een referentiewaarde wordt gebaseerd 95% van een gezonde populatie. Bij 5% van de gezonde personen is een afwijkende uitslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sensitiviteit

A

is het percentage terecht positieve uitslagen onder ‘zieken’. Hoe hoger de sensitiviteit van een test, hoe groter de kans dat iemand die de ziekte daadwerkelijk heeft een positieve testuitslag krijgt, dus weinig foutnegatieve uitslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Specificiteit

A

is het percentage terecht negatieve uitslagen onder ‘gezonden’. Dus hoe hoger de specificiteit van een test, hoe groter de kans dat iemand die de ziekte niet heeft, een negatief testresultaat krijgt, dus weinig foutpositieve uitslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aan controlemonsters worden een aantal eisen gesteld: (5)

A
  • Bekende inhoud en concentratie
  • Stabiel materiaal
  • Beschikbaar in grote hoeveelheden
  • Periodiek te analyseren
  • Vergelijkbare matrix als patiëntmateriaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interne kwaliteitscontrole (QC)

A

Het monitoren van een analytische methode. Dit gebeurd 1 tot 2 keer per dag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kalibreren

A

Dit is het instellen en aanpassen van het analyseapparaat, zodat het voldoet aan de specificaties en gestelde eisen ten aanzien van de juistheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

POC-testen

A

point-of-caretesten
zijn diagnostische testen buiten het lab, vlakbij de patiënt, om direct resultaat te verkrijgen.
- Decentraal testen
- Bedside testing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voordelen POC-testen (8)

A
  • Een korte pre-analytische fase > snel
  • Klein monstervolume
  • Vaak volbloedanalyse mogelijk
  • Minder administratie
  • Flexibele prikmomenten
  • Overal uitvoerbaar
  • Korte responstijd
  • Mogelijke kostenbesparing door versnelling logistieke proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Nadelen POC-testen (6)

A
  • Massale instructie niet-analytisch geschoold personeel
  • Vaak minder goede analytische prestaties
  • Pre-analyse minder goed controleerbaar
  • Connectiviteit: niet altijd koppelbaar aan bestaande registratiesystemen
  • Kosten
  • Werkgelegenheid analisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

reference change value (RCV)

A

Aan de hand van de volgende formule kun je bepalen of veranderingen in waarde wijzen op een ziekte en dat deze niet gebaseerd zijn op de meetfout en/of biologische variatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

referentiemethode

A

is een internationaal afgesproken methode om de concentratie van een bepaalde stof te bepalen.

17
Q

drie typen POC-testen

A
  1. Er zit reagentia in een poreuze matrix die bevestigd is aan een houder (strip).
  2. Er zit reagentia in een reactiecassette (Cartridge). Wanneer het monster de cassette inloopt wordt het vermengd met de reagentia.
  3. Het monster reageert op het oppervlak met de reagentia.
18
Q

Precisie

A

de monsters moeten dicht bij elkaar in de buurt liggen

Precisie is een maat voor de spreiding van de uitkomsten rond een gemiddelde.

19
Q

Juistheid

A

is de mate waarin de geproduceerde informatie een correcte weergave is van de werkelijkheid (midden van het dartbord)

20
Q

De meest toegepaste POC testen

A

• Glucose
Strip met enzym. er komt stroom vrij. stroom laat mate van glucose zien.
• Hemoglobine
Bloed in cuvet. Na toediening van bloed hemolyseren de erytrocyten. Vervolgens wordt het hemoglobine omgezet in azidemethemoglobine die wordt bepaald bij een absorptie van 570 nm.
• Bloedgas
• INR
De strip die gebruikt wordt bevat recombinant humaan tromboplastine en peptidensubstraat. Wanneer hier bloed bij komt wordt de stolling geactiveerd en wordt er trombine gevormd. Dit splitst een substraat dat een elektrisch signaal geeft die evenredig is met de activiteit van de vitamine K
• CRP