13. Social Psychology Flashcards
Sociale psychologie
Psychologie dat zich het meest expliciet bezighoudt met hoe we naar elkaar kijken en door elkaar worden beïnvloed.
Volkspsychologie
Een middel waarmee mensen “van nature” de psychologische wereld gaan begrijpen
Attributies
Een bewering over de oorzaak van iemands gedrag.
Acties zijn direct observeerbaar, gedachten niet. Daarom zal onze mening over anderen grotendeels gebaseerd zijn op wat we van hen zien.
Elke beoordeling van een persoon is in essentie aan claim over een causaal verband, dat het gedrag veroorzaakt is door een kenmerk van die persoon. Zo’n claim over causaliteit heet een attributie.
Persoonsbias
De neiging om te veel causaliteit toe te schrijven aan iemands persoonlijkheid en te weinig aan de omgeving waarin deze persoon zich bevindt.
Fundamentele attributiefout
Zo hernoemde Lee Ross in 1977 de person bias. Om de kracht en de de omni-presentie van de bias aan te geven en te suggereren dat het ten grondslag ligt van vele andere sociale-psychologische verschijnselen.
Attractiveness bias
Vooral waarneembaar in de Westerse cultuur: mooie mensen worden vaak gepercipieerd als intelligenter, competenter, socialer en moreler. De zeer kleine correlatie tussen IQ en aantrekkelijkheid kan verklaard worden door de ‘good-genes theory’: iemand die
aantrekkelijk is, heeft goede genen en kan een goeie potentiële partner kan zijn (evolutie).
Baby face bias
Mensen die er jong uitzien worden gepercipieerd als naïever, hulpelozer,
eerlijker, vriendelijker en warmer.
Attributies baseren op waargenomen gedrag
▪ Logischerwijs kunnen we het gedrag van een persoon voornamelijk toeschrijven aan kenmerken van de persoon of de situatie.
▪ De persoonsbias is de neiging om te veel gewicht toe te kennen aan persoonlijkheid en niet genoeg aan de situatie bij het maken van attributies.
Effecten van fysieke verschijning
▪ Een veelvoorkomend vooroordeel is de neiging om fysiek aantrekkelijke mensen als intelligenter, socialer, competenter en moreel te zien dan minder aantrekkelijke mensen.
▪ We hebben de neiging om baby-faced individuen te zien als eerlijker, naïef, hulpeloos en warm - maar minder competent - dan vergelijkbare mensen met een volwassen gezicht.
Indrukken vormen op internet
▪ In experimenten vonden mensen die elkaar aanvankelijk op internet ontmoetten elkaar meer dan mensen die elkaar in eerste instantie face-to-face ontmoetten.
▪ Deze neiging kan het gevolg zijn van het feit dat mensen op internet minder angstig en intiemer zijn en vrij zijn van de bevooroordeelde effecten van fysieke verschijning.
▪ Vooral adolescenten zijn geneigd identiteitsexperimenten online uit te voeren, waarbij ze zich voordoen als iemand die ze niet zijn.
Zelfconcept
Verwijst naar de manier waarop een persoon zichzelf definieert.
Self-fulfilling prophecies / Pygmalion-effecten
De overtuigingen en verwachtingen die anderen van een persoon hebben - of ze nu in eerste instantie waar of onwaar zijn - kunnen tot op zekere hoogte de realiteit creëren door het zelfconcept en het gedrag van die persoon te beïnvloeden.
Looking-glass self
Anderen die op ons reageren zijn als een spiegel voor onszelf (Charles Cooley).
Zelfbeeld (Self-esteem)
Het beeld dat iemand over zichzelf heeft, de goedkeuring en acceptatie van zichzelf.
Sociometer theory
Theorie dat ons zelfbeeld werkt als een soort meter die ons op eender welk moment kan aangeven wat de waarschijnlijkheid is dat we door anderen geaccepteerd zullen worden of niet. Individuele verschillen in self-esteem correleren sterk met de manier waarop mensen denken geaccepteerd of afgewezen te zijn door anderen.
Sociale vergelijking (Social comparison)
Het proces waarbij we onszelf met anderen vergelijken om onze unieke kenmerken te identificeren en onze capaciteiten te evalueren.
Reference group
De groep waartegen de vergelijking wordt gemaakt.
Positieve illusoire vooringenomenheid(bias)
Volwassenen overschatten hun vaardigheden.
Self-serving attributional bias
De neiging om successen aan zichzelf toe te schrijven en mislukkingen
aan externe omstandigheden.
Big-fish-in-little-pond effect
Goede studenten op scholen waarvan het niveau laag ligt hebben een hoger zelfbeeld (op academisch niveau) dan even goede studenten op scholen waarvan het niveau hoger ligt.
Attitude
Een attitude is elke overtuiging of mening met een evaluatieve component - een oordeel of gevoel dat iets goed of slecht is, sympathiek of onsympathiek, moreel of immoreel, aantrekkelijk of weerzinwekkend.