12. Social Development Flashcards
Sociale ontwikkeling
Verwijst naar de veranderende natuur van onze relaties met anderen tijdens ons leven.
Erik Erikson’s theorie (1963)
Elke levensfase wordt gekenmerkt door een bepaalde crisis of probleem dat dient opgelost te worden door interactie met anderen. De manier waarop iemand een probleem aanpakt, beïnvloedt de volgende levensfasen.
De eerste fase of probleem, gedurende de babytijd, is dat van vertrouwen versus wantrouwen.
John Bowlby (1958, 1980)
Bowlby bracht een evolutionair perspectief op de kwestie van de ontwikkeling van jonge kinderen.
Baby’s hebben een actieve rol bij het opbouwen van emotionele banden tussen henzelf en degenen van wie ze het meest afhankelijk zijn. Bowlby refereerde naar deze emotionele band als ‘attachment’.
Hij concludeerde dat attachment een universeel menselijk fenomeen is met een biologische grondslag die voortkomt uit natuurlijke selectie.
Harry Harlow
Onderzoek naar surrogaatmoeders bij apen. Conclusie: baby’s hebben nood aan een troost-gevende verzorger.
Sociale referenties
Zuigelingen die kunnen kruipen of lopen kijken naar hun verzorgers voor aanwijzingen over gevaar of veiligheid terwijl ze op onderzoek uitgaan.
Mary Ainsworth (1978)
Ontwikkelde de strange-situation test. (moeder weg uit de kamer)
Op basis van de reacties van baby’s ontwikkelden Ainsworth drie gehechtheids-classificaties: veilig, onveilig-resistent en onveilig-vermijdend. Een vierde type, ongeorganiseerd/gedesoriënteerd, werd later opgenomen.
Secure attachment (veilig)
Veilig (+/-60%) . Deze kinderen vertonen een evenwichtige balans tussen exploratie en hechting. Ze exploreren gemakkelijk bij aanwezigheid van de ouder en kunnen angstig reageren bij afwezigheid. Bij terugkomst van de ouder zoekt het kind toenadering, is het weer snel op zijn gemak en hervat het de exploratiegedrag.
Insecure-resistant attachment (onveilig-resistent)
Onveilig-afwerend (+/-10%): de kinderen lijken angstig, ook in aanwezigheid van hun moeder en exploreren weinig. Deze kinderen vertonen tweezijdig ambivalent gedrag. Aan de ene kant klampen ze zich vast aan hun moeder maar aan de andere kant tonen ze hun woede en teleurstelling over het feit dat hun moeder is weggegaan door ook afwerend te reageren.
Insecure-avoidant attachment (onveilig vermijdend)
Onveilig vermijdend (+/-15%): Als de moeder weggaat vertonen ze weinig ongemak en ze negeren of vermijden de moeder wanneer ze terugkomt.
Disorganized / disoriented attachment (gedesorganiseerde/gedesoriënteerde)
Gedesorganiseerd (+/-15%): tonen tegenstrijdig gedrag tijdens de scheiding en hereniging van de vreemde situatie test. Ze willen op onredelijke manieren dicht bij hun moeder zijn en hebben geen consistente manier ontwikkeld om om te gaan met de afwezigheid van hun moeder. Ze bewegen soms abnormaal, bevriezen, achterwaarts naderen,..
Sensitieve zorg
Ainsworth veronderstelde dat baby’s veilig gehecht zouden raken aan moeders die regelmatig contactcomfort bieden, snel en behulpzaam reageren op de signalen van nood van de baby en op een emotioneel synchrone manier met de baby omgaan - een constellatie van gedrag dat tegenwoordig wordt aangeduid als sensitieve zorg.
Welk bewijs suggereert dat sensitief ouderschap correleert met veilige gehechtheid en daaropvolgende emotionele en sociale ontwikkeling?
Ainsworth vond een significante positieve correlatie tussen een veilig hechtingspatroon en het krijgen van ‘sensitive care’ van de moeders. Een veilig hechtingspatroon leidt ook tot positieve effecten in het latere leven, de kinderen zijn over het algemeen beter in het oplossen van problemen, hebben een groter zelfvertrouwen, zijn emotioneel gezonder en meer sociaal.
Experimenten met oudertraining geven aan dat sensitieve zorg veilige gehechtheid bevordert.
Welk bewijs suggereert dat sommige baby’s relatief onkwetsbaar zijn voor de negatieve effecten van ongevoelig ouderschap?
Veiligheid van gehechtheid aan hun moeders was positief gecorreleerd met de gevoeligheid van moederlijke zorg voor de meeste baby’s, maar niet voor degenen met het II-genotype, die veilige gehechtheid vertoonden ongeacht de kwaliteit van de zorg.
Welk bewijs suggereert dat sensitief ouderschap correleert met veilige gehechtheid en daaropvolgende emotionele en sociale ontwikkeling?
Ainsworth vond een significante positieve correlatie tussen een veilig hechtingspatroon en het krijgen van ‘sensitive care’ van de moeders. Een veilig hechtingspatroon leidt ook tot positieve effecten in het latere leven, de kinderen zijn over het algemeen beter in het oplossen van problemen, hebben een groter zelfvertrouwen, zijn emotioneel gezonder en meer sociaal.
Drie fases (tot 12 jaar) van sociale ontwikkeling
Het gaat respectievelijk om de ontwikkeling van;
1. autonomie (zelfbeheersing)
2. initiatief (bereidheid om acties te initiëren)
3. industrie (competentie om taken uit te voeren).
Prosocial behavior
Pro-sociaal gedrag; vrijwillig gedrag dat bedoeld is om andere mensen te helpen. Het gepast reageren op de behoeften van anderen zonder het eigen gevoel van zelfbeheersing op te offeren.
Egocentrische empathie
Tot 15 maanden. Het noodlijdende kind zoekt troost voor zichzelf in plaats van voor de andere noodlijdende persoon.
Empathie
Het vermogen om de emoties die een ander voelt waar te nemen en te voelen.
Emulatie
Kinderen van 2 jaar en jonger doen vaak aan emulatie: niet in strikte zin imiteren, maar eerder een poging om de acties van de ander gelijk te maken, hoewel voorzien van verschillende inhoud, om vergelijkbare of betere resultaten te verkrijgen.
Overimitatie
Bij 3 jaar gaan kinderen overimiteren: het plichtbewust nadoen van het model, ook bij irrelevante handelingen.
Sociaal leren
▪ Kinderen leren veel in sociale contexten; op 3-jarige leeftijd hebben ze de neiging om alle acties te imiteren die een model laat zien, zowel relevant als irrelevant (overimitatie).
▪ Kinderen dragen vaardigheden aan elkaar over, meestal met een hoge mate van betrouwbaarheid.