11: The development of body, thought and language Flashcards
Ontwikkelingspsychologie
De studie van veranderingen die optreden in de capaciteiten en neigingen van mensen naarmate ze ouder worden.
Germinale fase (zygotic)
De spermacel bevrucht een eicel en ze combineren tot 23 chromosoom paren. Daarna begint de zygote te delen en af te dalen naar de baarmoeder. Deze fase duurt ongeveer twee weken.
Embryonale periode (embryonic)
Van de 3e tot 8e week na de conceptie: de belangrijke orgaansystemen ontwikkelen zich en het kind wordt gevoed via navelstreng en placenta.
Foetale fase (fetal)
In deze fase tot aan de geboorte groeien de eerder gevormde systemen. Rond de 12e week na conceptie zijn alle organen gevormd. Ook de proporties van het lichaam veranderen progressief van hoofd naar tenen (cephalocaudale ontwikkeling). Het meest opvallende kenmerk van de foetale periode is de groei en verfijning van organen en lichaamsstructuur.
Teratogenen
Omgevingsinvloeden die schade kunnen toebrengen aan de prenatale ontwikkeling, zoals drugs, alcohol, ziektes, omgevingsvervuiling,.. (Softenon baby’s).
Ook andere invloeden zijn bepalend voor ontwikkeling, zoals maternale stress en voeding.
Wanneer is het ongeboren kind het meest vatbaar voor de effecten van teratogenen en waarom?
De embryonale periode, tussen de derde en achtste week na de conceptie. Dit is het moment waaro het verloop van de ontwikkeling het meest substantieel kan veranderen; het kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat een orgaan zich niet goed ontwikkelt of dat er zich vingers en tenen vormen.
Hoe kan een prenatale ervaring een foetus ‘voorbereiden’ op het postnatale leven?
De zich ontwikkelende foetus kan informatie gebruiken als een ‘voorspelling’ van de omgevingscondities waarmee hij uiteindelijk te maken zal krijgen na de geboorte, en beginnen zijn fysiologische en gedragsprofiel aan te passen aan de vereisten van de wereld die het waarschijnlijk zal tegenkomen (Marco del Giudice (BV. te weinig voeding tijdens zwangerschap, meer kans op obesitas omdat fenotype meer vet opsloegen of veel stress tijdens zwangerschap, meer agressie, angst of risicovol gedrag kan veroorzaken)
Kindertijd
Grofweg de eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte, is de tijd van de snelste ontwikkelingsverandering, verandering die de basis legt voor verdere ontwikkeling.
Puberteit
Verwijst naar het ontwikkelingsstadium voorafgaand aan de adolescentie, wanneer klieren die verband houden met het voortplantingssysteem beginnen te vergroten, wat veranderingen in fysiek uiterlijk en gedrag teweegbrengt.
In hoeverre ontwikkelen verschillende delen van het lichaam zich in verschillende snelheden?
- Lichaamslengte -en gewicht: de lichaamsgroei is relatief snel tijdens de kindertijd en de voorschoolse jaren, geleidelijker wordt tijdens de kindertijd en versnelt tijdens de adolescentie.
- Hoofd en de hersenen groeien snel gedurende de eerste 5 of 6 jaar en benaderen het volwassen niveau tegen de leeftijd van 10 jaar.
- Het lymfoïde systeem, dat de thymus en lymfeklieren omvat, ontwikkelt zich snel op jonge leeftijd, overtreft de volwassen dimensies aanzienlijk rond de leeftijd van 12 jaar, en neemt even snel af tijdens de adolescentie.
- Voortplantingssysteem, dat tot de adolescentie weinig groei vertoont.
Menarche
Eerste menstruatie (+- 13 jaar)
Prenetale ontwikkeling samengevat
▪ De prenatale periode is verdeeld in drie fasen: de zygotische (of germinale), de embryonale en de foetale.
▪ De ontwikkeling verloopt het snelst in de regio van het hoofd, terwijl de rest van het lichaam later in omvang inloopt; dit wordt cefalocaudale ontwikkeling genoemd.
▪ De effecten van teratogenen zijn meestal het ernstigst tijdens de embryonale fase, omdat op dit moment belangrijke
orgaansystemen worden gevormd.
▪ Andere prenatale ervaringen en het ervaren van hoge stressniveaus lijken de foetus voor te bereiden op het postnatale leven.
Lichamelijke ontwikkeling: puberteit en adolescentie samengevat
▪ Verschillende lichaamssystemen vertonen verschillende veranderingspatronen van de kindertijd tot de volwassenheid.
▪ Grote veranderingen in de lichamelijke ontwikkeling vinden plaats in de puberteit, met verschillende aspecten van de puberteit
voor zowel jongens als meisjes op verschillende tijdstippen.
▪ De gemiddelde leeftijd van de menarche daalde van het midden van de 19e eeuw tot ongeveer 1960 en is sindsdien stabiel
gebleven. Borstgroei en andere aspecten van puberale ontwikkeling zijn de afgelopen decennia versneld, waarbij obesitas een belangrijke oorzaak is.
Habituation (gewenning
Een afname van aandacht nadat een stimulus meermaals getoond is.
Dishabutation
Wanneer een nieuwe stimulus terug vervangen wordt door een oude, kijken de baby’s er weer langer naar. Wanneer zowel oude als nieuwe stimulus tezamen aangeboden worden, zullen ze langer naar de nieuwe stimulus kijken. Deze voorkeur voor nieuwigheden doet veronderstellen dat baby’s actief willen leren over hun wereld.
Hoe laat het gedrag van baby’s zien dat ze gemotiveerd zijn om hun omgeving onder controle te houden en emotioneel betrokken zijn bij het behouden van de controle?
Al na enkele weken hebben baby’s toenemende interesse in die aspecten van hun omgeving die ze zelf kunnen controleren. Deze drang is een facet van de menselijke natuur en terug te vinden in elk stadium van ontwikkeling.
Gedeelde aandacht (shared attention)
Dit omvat een drieweg-interactie tussen het kind, een andere persoon en een object. Het begint meestal met het aanwijzen van voorwerpen door de volwassene die zowel het kind als de volwassene kunnen zien.
Gaze following (blik volgen)
De ogen van een persoon in de buurt volgen om te zien waar die naar kijkt. Dit heeft ook een rol bij het aanleren van taal: als iemand een object benoemt is het nuttig te weten waarnaar die persoon kijkt (het object).
Sociale verwijzingen (social referencing)
Ze kijken naar de emotionele uitingen van hun verzorgers voor aanwijzingen over het mogelijke gevaar van hun eigen acties.
Hoe gebruiken baby’s hun observaties van het gedrag van volwassenen om hun eigen verkenningen te sturen?
Tijdens het laatste deel van het eerste jaar is het vermogen van baby’s om andere mensen te zien als opzettelijke agenten - individuen die ervoor zorgen dat dingen gebeuren en wiens gedrag is ontworpen om een bepaald doel te bereiken. Dit wordt voor het eerst duidelijk gezien rond de leeftijd van 9 maanden, wanneer baby’s met een andere persoon gedeelde aandacht (soms gezamenlijke aandacht genoemd) krijgen.
Tegen de tijd dat ze zelfstandig kunnen kruipen of lopen (tegen het einde van hun eerste levensjaar), houden baby’s zich bezig met zogenaamde sociale verwijzingen.
Examining
Een object voor de ogen houden en het op verschillende manieren met de handen manipuleren. Dit doet elk kind in elke cultuur en hoeft dus niet aangeleerd te worden.
Orale fase
Gedurende de eerste 3-4 maanden zullen baby’s vooral ontdekken door spullen in hun mond te stoppen. Daarna worden ze beter in het ontdekken met handen en ogen tegelijk.
Violation of expectation experiment
(schending van verwachting0
In de eerste habituatie fase krijgen de baby’s herhaaldelijk een fysisch evenement te zien. Daarna volgen twee variaties van dat evenement: een possible en een natuurkundig impossible event. De baby’s kijken langer naar het evenement wat volgens de fysica onmogelijk is.
Objectpermanentie
Een object blijft bestaan, ook wanneer je het niet ziet.
Piaget’s ‘simple hiding problem’: tot +/- 5 maanden zal een baby niet zoeken naar een object wat onder een servet gelegd wordt. Tussen 6 en 9 maanden zullen de meeste baby’s dit probleem wel kunnen oplossen, maar falen in het ‘change hiding place problem’ of het ‘niet A maar B probleem’: ondanks het aanschouwen van het verstoppen van het object onder een andere servet dan in de vorige oefeningen, zal de baby toch onder de oorspronkelijk servet gaan zoeken. Pas bij 10 tot 12 maanden zullen baby’s dit probleem kunnen oplossen.
Het zou kunnen dat baby’s jonger dan 5 maanden wel weten waar het object verstopt is (ze kijken ernaar), maar niet in staat zijn om een mentale afbeelding te maken van het verborgen object, waardoor ze er ook niet naar kunnen grijpen. De vaardigheden voor het oplossen van manuele zoekproblemen verbeteren enorm wanneer een kind leert kruipen (self produced locomotion).
Hoe verkennen baby’s?
▪ Baby’s geven de voorkeur aan nieuwe stimuli, zoals blijkt uit het feit dat ze er langer naar kijken. Onderzoekers gebruiken deze betrouwbare neiging om de perceptie en het geheugen van baby’s te bestuderen.
▪ Baby’s tonen een sterke drang om hun omgeving onder controle te houden; ze raken van streek wanneer de controle wordt weggenomen.
▪ Tegen 5 of 6 maanden onderzoeken baby’s objecten met hun handen en ogen, waarbij ze zich concentreren op de unieke eigenschappen van de objecten.
▪ Van 6 tot 12 maanden oud gebruiken baby’s hun observaties van volwassenen om hun eigen verkenning te begeleiden. Ze bootsen de acties van volwassenen na, kijken waar volwassenen kijken en gebruiken de emotionele uitingen van volwassenen om gevaar of veiligheid te identificeren, en delen aandacht.
Hoe en waneer verkennen baby’s hun omgeving en leren ze enkele van de kernprincipes ervan?
▪ Baby’s zo jong als 2,5 tot 4 maanden oud hebben kennis van fysieke kernprincipes, wat blijkt uit het feit dat ze langer naar fysiek onmogelijke gebeurtenissen kijken dan naar fysiek mogelijke gebeurtenissen.
▪ Zoektaken waarbij handmatig reiken betrokken is, lijken een latere ontwikkeling van het concept van objectbestendigheid te laten zien, misschien omdat het kind een plan moet opstellen om het verborgen object te bemachtigen.
▪ Ervaring met zelf geproduceerde voortbeweging bevordert het vermogen om handmatige zoekproblemen op te lossen.
Schema’s
Door op objecten te handelen, ontwikkelen kinderen mentale representaties, schema’s genaamd, die mentale blauwdrukken zijn voor acties.
Piaget gebruikte de term schema voor de mentale representatie van een lichaamsbeweging of iets wat iemand kan doen met een object. Een baby kan bvb een zuigschema hebben dat wordt opgeroepen bij het zien van een tepel of fles.
Hoe ontwikkelen schema’s zich in de theorie van Piaget door assimilatie en accommodatie?
Piaget zag de groei van schema’s als twee complementaire processen: assimilatie en accommodatie.
Assimilatie is het proces waarbij nieuwe ervaringen worden opgenomen in bestaande schema’s.
Assimilatie vereist meestal dat bestaande schema’s enigszins worden uitgebreid of gewijzigd om het nieuwe object of de nieuwe gebeurtenis te accommoderen.
Dit proces wordt accommodatie genoemd.
Assimilatie
Het proces waarbij nieuwe ervaringen worden ingepast in bestaande schema’s.
Accommodatie
De verandering in een bestaand mentaal systeem of een reeks systemen als gevolg van de ervaring van een nieuwe gebeurtenis of object.
Wat is Piaget’s “kleine wetenschappers”-kijk op het gedrag van kinderen?
Kinderen zijn volgens Piaget het meest aangetrokken tot ervaringen die geassimileerd kunnen worden in bestaande schema’s, maar niet te eenvoudig zodat accommodatie mogelijk is.
(Denk aan experiment: Doos met hendels en blokken stapelen)
Operaties - Omkeerbare acties (Reversible actions)
De soorten acties die het meest bevorderlijk zijn voor hun mentale ontwikkeling, de operaties die worden gedefinieerd als omkeerbare acties - acties waarvan de effecten ongedaan kunnen worden gemaakt door andere acties..
Operationele schema’s
Mentale blauwdrukken die hen in staat stellen na te denken over de omkeerbaarheid van hun acties.
Inzicht in de omkeerbaarheid van acties biedt een basis voor het begrijpen van fysieke basisprincipes. Bv. behoud van substantie (conservation of substance).
Wat zijn in de theorie van Piaget de vier stadia en de geschatte leeftijden die bij elk ervan horen?
-Sensorimotor fase
Geboorte - 2 jaar
-Pre- operationele fase
2 jaar - 7 jaar Representational insight vanaf +/- 3 jaar.
-Concreet operationele fase
7 jaar - 11 jaar
-Formeel operationele fase
11 jaar - 16 jaar
Sensorimotor fase
Intelligentie is beperkt tot de eigen acties van het kind op de omgeving. Cognitie ontwikkelt van het oefenen van reflexen naar het begin van symbolisch functioneren.
Pre-operationele fase
Een goed ontwikkelde vaardigheid om afwezige objecten te symboliseren. Gedachten zijn intuïtief en egocentrisch en het kind kan nog niet denken vanuit een ander perspectief.
Representational insight vanaf +/- 3 jaar.
Centratie: focus van aandacht op het meest opvallende in het perceptueel veld.
Concreet-operationele fase
Intelligentie is symbolisch en logisch en de gedachten minder egocentrisch. Denken is niet abstract, maar beperkt tot concrete fenomenen en de eigen ervaringen van het kind.
Decentratie: bvb hoeveelheid water in een breder glas blijft hetzelfde wanneer dat in een hoger glas gegoten wordt.
Formele operationele fase
Kinderen kunnen hypotheses maken en testen: mogelijkheid wordt realiteit. Ze kunnen aan introspectie doen over hun eigen denkprocessen en theoretisch en abstract denken.
Sensomotorische schema’s
Vormen een basis voor het handelen op objecten die aanwezig zijn, maar niet voor het denken over objecten die afwezig zijn.