1.11 Perfectum 5 Flashcards
1
Q
doen boodschappen
A
gedaan boodschappen
2
Q
klaarmaken
A
klaargemaakt
3
Q
bakken
A
gebakken
4
Q
dekken
A
gedekt
5
Q
geven
A
gegeven
6
Q
guitaar spelen
A
guitaar gespeeld
7
Q
dansen
A
gedanst
8
Q
nemen
A
genomen
9
Q
brengen
A
gebracht
10
Q
krijgen
A
gekregen
11
Q
afruimen
A
afgeruimd
12
Q
inladen
A
ingeladen
13
Q
afwassen
A
afgewassen
14
Q
afdrogen
A
afgedroogd